ECLI:NL:RBDHA:2024:17495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 10 mei 2024, is onderwerp van discussie, waarbij eiser verzoekt om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al uitspraken gedaan over deze maatregel, met eerdere beslissingen op 23 mei, 17 juli en 9 september 2024. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 oktober 2024 gesloten en besloten dat een zitting niet nodig is.

De rechtbank overweegt dat als de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 3 september 2024 rechtmatig was. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al vijf maanden in bewaring zit zonder dat er een laissez-passer is verstrekt. De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat de minister voortvarend handelt.

Eiser betoogt verder dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 10 mei 2024 en duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 23 mei 2024. [2] Op het eerste vervolgeberoep is beslist bij uitspraak van 17 juli 2024. [3] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 9 september 2024. [4]
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 oktober 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [5]

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [6]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 september 2024) rechtmatig is.
Ontbreek het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al vijf maanden in vreemdelingenbewaring verblijft en er nog steeds geen laissez-passer (lp) is verstrekt. Dit in tegenstelling tot vele andere Algerijnen die in vreemdelingenbewaring verblijven. Hierbij is ook van belang dat eisers lp-aanvraag al loopt sinds april 2023.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft al eerder beoordeeld in de uitspraken van 17 juli 2024, overweging 8.1, en van 9 september 2024, overweging 3.1, dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering.
4.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek van het vorige vervolgberoep op 3 september 2024 nog meerdere handelingen heeft verricht ten behoeve van de uitzetting. Zo is er op 12 september 2024 en 2 oktober 2024 gerappelleerd en is er op 5 september 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat bewaring een uiterst middel is waarmee terughoudend moet worden omgegaan.
5.1.
Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 17 juli 2024, overweging 6.1. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7910.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11783.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14670.
5.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
6.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
7.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.