ECLI:NL:RBDHA:2024:11783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 mei 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, heeft eerder beroep aangetekend tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 23 mei 2024 al een uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juli 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief zouden zijn. Ook de stelling van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de minister regelmatig vertrekgesprekken heeft gevoerd en voldoende actie heeft ondernomen met betrekking tot de laissez-passer aanvraag van eiser.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat er geen gebrek aan zicht op uitzetting is, aangezien de Algerijnse autoriteiten weer laissez-passers verstrekken. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 10 mei 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 23 mei 2024. [1]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juli 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 23 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 mei 2024) rechtmatig was.
Had de minister kunnen volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel. De minister had in dit geval een meldplicht kunnen opleggen. Met de maatregel van bewaring moet immers uiterst terughoudend worden omgegaan.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat – zoals volgt uit de eerdere uitspraak - uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De niet onderbouwde stelling van eiser dat een meldplicht passender zou zijn, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Het risico bij het opleggen van een lichter middel is namelijk nog steeds te groot.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Voor het laatst is op 13 juni 2024 een vertrekgesprek gevoerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [2] Ook blijft de minister rappelleren op de laissez-passer aanvraag van eiser ten aanzien van Algerije. Voor het laatst heeft de minister schriftelijk gerappelleerd op 18 juni 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser voert tot slot aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser zit al twee maanden in bewaring. De laissez-passer aanvraag dateert al vanaf 6 april 2023 en er is nog geen laissez-passer verstrekt. Gelet op alle bijzondere omstandigheden in dit geval kan worden gesteld dat er geen zicht op uitzetting is.
8.1.
Net zoals is geoordeeld in de uitspraak van 23 mei 2024 ontbreekt ook nu zicht op uitzetting niet. Daarbij is van belang dat de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen bestaat. [3] Uit deze Afdelingsuitspraak volgt ook dat vanaf september 2023 weer laissez-passers worden verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. De maatregel van bewaring waartegen het vervolgberoep zich richt dateert van 10 mei 2024. Dat de laissez-passer is aangevraagd in een periode dat er geen zicht op uitzetting bestond, kan daarom niet leiden tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is. Inmiddels verstrekken de Algerijnse autoriteiten weer laissez-passers. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken aan eiser. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat zicht op uitzetting ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7910.
2.ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
3.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.