ECLI:NL:RBDHA:2024:11783
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 mei 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, heeft eerder beroep aangetekend tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 23 mei 2024 al een uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juli 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief zouden zijn. Ook de stelling van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de minister regelmatig vertrekgesprekken heeft gevoerd en voldoende actie heeft ondernomen met betrekking tot de laissez-passer aanvraag van eiser.
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat er geen gebrek aan zicht op uitzetting is, aangezien de Algerijnse autoriteiten weer laissez-passers verstrekken. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.