ECLI:NL:RBDHA:2024:14670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.33591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarendheid van de minister

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 september 2024, wordt de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, getoetst. De maatregel is gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 en is eerder al beoordeeld in uitspraken van 23 mei en 17 juli 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 3 september 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 11 juli 2024. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat er nog geen laissez-passer is verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat het ontbreken van een nationaliteitsverklaring niet betekent dat deze niet zal worden verstrekt. De minister heeft voldoende voortvarend gehandeld, zoals blijkt uit de maandelijkse vertrekgesprekken en de opvolging van de lp-aanvraag.

Eiser betoogt verder dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Procesverloop

De minister heeft op 10 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren van deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraken van 23 mei 2024 [2] en 17 juli 2024. [3]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 3 september 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 11 juli 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. In april 2023 is voor eiser een laissez-passer (lp) aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten. Aan eiser is nog altijd geen lp verstrekt. Daar komt bij dat de minister tijdens het vertrekgesprek van 8 augustus 2024 aan eiser heeft medegedeeld dat hij de komende dagen een groot aantal nationaliteitsverklaringen van de Algerijnse autoriteiten zal ontvangen. Tot op heden heeft eiser echter geen nationaliteitsverklaring ontvangen. Gelet op alle bijzondere omstandigheden kan dus worden gesteld dat er voor eiser geen zicht op uitzetting naar Algerije is.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar haar eerdere uitspraak van 17 juli 2024, overweging 8.1. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat aan eiser nog geen nationaliteitsverklaring is verstrekt betekent niet dat dit niet zal gebeuren. De Algerijnse autoriteiten hebben immers niet aangegeven geen verklaring te zullen verstrekken.
Handelt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Voor het laatst is op 8 augustus 2024 een vertrekgesprek gevoerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [4] Ook blijft de minister rappelleren op de lp-aanvraag van eiser ten aanzien van Algerije. Voor het laatst heeft de minister schriftelijk gerappelleerd op 22 augustus 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstond met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat bewaring een uiterste middel is waarmee terughoudend moet worden omgegaan.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar eerdere uitspraak van 17 juli 2024, overweging 6.1. [5] In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7910.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11783.
4.ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11783.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.