ECLI:NL:RBDHA:2024:17296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
24/7940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor bijzondere bijstand opknap- en stofferingskosten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die recentelijk is verhuisd en geen inkomen heeft door revalidatie na een auto-ongeluk, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten ter hoogte van € 7.100,-. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat de kosten niet noodzakelijk zijn en uit het reguliere inkomen moeten worden betaald. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een kale woning verblijft zonder basisvoorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de omstandigheden van verzoeker. Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat er mogelijkheden zijn voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor opknap- en stofferingskosten. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een voorschot van € 1.500,- voor deze kosten, terwijl het verzoek voor de overige kosten is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7940

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Kuijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] , het college

(gemachtigde: I. Ramautar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker in het kader van de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor inrichtingskosten ten bedrage van € 7.100,-.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 16 augustus 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is op 22 juli 2024 verhuisd van de gemeente [gemeente 1] naar de gemeente [gemeente 2] . Hij heeft op 29 juli 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten voor een bedrag van € 7.100,-. Als reden heeft hij aangegeven dat hij geen inkomen heeft, omdat hij aan het revalideren is van zijn letsel na een auto ongeluk.
2.1.
Het college heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen sprake is van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De inrichtingskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Deze kosten dienen te worden betaald vanuit het reguliere inkomen. Dit kan door middel van reservering of door middel van gespreide betaling achteraf. Het college heeft verwezen naar artikel 35, eerste lid, van de Pw en artikel 2 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 (Beleidsregels) [1] .

Standpunten van partijen

3. Verzoeker voert aan dat hij niet heeft kunnen reserveren voor de inrichtingskosten, omdat hij in 2019 een auto ongeluk heeft gehad. Sindsdien heeft hij niet kunnen werken. Vanwege zijn letsel alsmede het ontbreken van een vast adres was het voor verzoeker onmogelijk een inkomen te verwerven. Hij heeft jarenlang vergeefs geprobeerd bij verschillende gemeentes en instanties een uitkering te krijgen. Pas medio februari 2024 is aan hem een uitkering krachtens de Pw toegekend door de gemeente Den Haag. Hij ontving toen bijstand naar de norm van een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm voor twee personen. Pas vanaf juli 2024, na zijn verhuizing naar [plaatsnaam] , ontvangt hij een volledige bijstand naar de norm van een alleenstaande. Hij heeft verder ook schulden. Hij woont nu in een kale woning met alleen wat kleding en een luchtbed. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op bijzondere bijstand voor het opknappen, stofferen en inrichten van zijn huis, en wel ter hoogte van een bedrag van € 7.100,-. Conform de normenlijst bijzondere bijstand 2024 van de gemeente [gemeente 2] (normenlijst 2024) stelt hij in aanmerking te komen voor een bedrag van € 5.166,- voor een volledig inboedelpakket alleenstaande zelfstandige woning. De rest van het gevraagde bedrag, te weten € 1.934,-, heeft hij nodig voor het opknappen van zijn drie kamerwoning. Hij heeft een hoger bedrag gevraagd dan het bedrag van € 345,- dat in de normenlijst 2024 is genoemd voor het opknappen van een drie kamerwoning. Dit is omdat hij hogere opknapkosten heeft onder andere voor het stuken van de muren en het verwijderen van het behang.
3.1.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven in bezwaar. In het rapport van 2 september 2024 staat dat verzoeker tien jaar lang had kunnen reserveren voor de kosten, omdat hij al tien jaar lang actief op zoek is naar een woning. Het college heeft inmiddels het idee dat verzoeker niet voldoende heeft kunnen reserveren. Verder heeft het college ter zitting het standpunt ingenomen dat de kosten voor het opknappen van de woning, ter hoogte van het bedrag in de normenlijst, aan verzoeker verstrekt kunnen worden. Het college gaat daarbij uit van de door verzoeker gestelde woonsituatie, nu een huisbezoek achterwege is gebleven. Ten aanzien van de kosten voor duurzame gebruiksgoederen stelt het college zich op het standpunt dat een lening via de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) een voorliggende voorziening is. Verzoeker is daar voorafgaand aan het primaire besluit ten onrechte niet op gewezen. Inmiddels is dit wel gebeurd. Mocht deze lening niet worden verstrekt of onvoldoende zijn, dan kan eventueel leenbijstand worden verstrekt, geen bijstand om niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Verzoeker heeft toegelicht dat hij in een kaal huis moet verblijven, zonder vloer, gordijnen, meubilair en huishoudelijke apparaten, terwijl het steeds kouder wordt en de wintermaanden eraan komen. Zonder bijzondere bijstand stelt hij zijn woning niet te kunnen inrichten. Door zijn woonsituatie wordt zijn herstel geschaad en zijn re-integratie belemmerd. Zijn psycholoog heeft verklaard dat onder andere de woningproblemen enorm op verzoeker drukken. Het college heeft het spoedeisend belang niet betwist. Het is nog niet duidelijk wanneer er op het bezwaar kan worden beslist. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
5. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en of er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wettelijk kader
6. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
7. Op grond van artikel 15 van de Pw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
7.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
7.2.
Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere omstandigheden is dan aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatstgenoemd kader moet worden beoordeeld.
7.3.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand, moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand.
7.4.
Een bijstandverlenende instantie mag in beginsel voor het bepalen van de omvang van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand forfaitaire bedragen of richtlijnen hanteren. De betrokkene moet met de bijzondere bijstand de goedkoopste adequate voorziening kunnen treffen. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het forfaitair vastgestelde bedrag daartoe niet toereikend is. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2]
7.5.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Pw wordt bijstand verleend om niet, tenzij in de wet anders is bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de Pw is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen niet alleen in de vorm van een bedrag om niet, maar ook in de vorm van een geldlening kan worden verleend. Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om te bepalen of de bijzondere bijstand voor de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of om niet wordt verstrekt. In de Memorie van Toelichting bij artikel 51 van de Wet Werk en Bijstand, thans Pw, [3] is opgemerkt dat het voor de hand ligt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen, indien men uit de algemene bijstand niet heeft kunnen reserveren voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed. [4]
7.6.
Stofferingskosten vallen niet onder de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. [5] Dit betekent dat bijzondere bijstand voor stofferingskosten om niet verleend dient te worden gelet op artikel 48, eerste lid, van de Pw.
7.7.
Het college hanteert volgens de Beleidsregels bij de toepassing van artikel 51 van de Pw het uitgangspunt dat bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wordt verstrekt als renteloze geldlening, tenzij er redenen zijn hiervan af te wijken (artikel 19, zevende lid, van de Beleidsregels). Kosten van een eerste woninginrichting komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking (artikel 19, vijfde lid, van de Beleidsregels). Verder is pas bijstandsverlening aan de orde als is komen vast te staan dat een beroep op een voorliggende voorziening, zoals de GKB, niet mogelijk is (artikel 19, derde lid, van de Beleidsregels).
Opknapkosten en stofferingskosten
8. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat het door hem gevraagde bedrag aan bijzondere bijstand niet alleen ziet op inrichtingskosten maar ook op opknapkosten en stofferingskosten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de opknapkosten bijzondere bijstand om niet kan worden verstrekt ter hoogte van het bedrag conform de normenlijst van de gemeente Delft, die overeenkomt met de Nibud-prijzengids [6] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien waarom dit anders zou zijn voor de stofferingskosten.
8.1.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening toe te wijzen een voorschot voor opknapkosten en stofferingskosten. Ten aanzien van de hoogte van het voorschot overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoeker heeft ter zitting de bedragen opgenoemd die hij heeft gevonden in de normenlijst 2024. Het totaalbedrag voor stofferingskosten in deze normenlijst bedraagt volgens verzoeker € 1.873,- (vloerbedekking € 925,-, overgordijnen € 551,-, gordijnrails € 75,-, behang € 280,- en behanglijm € 42,-). Het bedrag voor opknapkosten bedraagt € 345,-. De voorzieningenrechter heeft via de door verzoeker aangehaalde websites (https://www.delft.nl/normenlijst-bijzondere-bijstand-2024 en https://www.delft.nl/weinig-geld-gemeente-helpt) niet de door verzoeker genoemde bedragen en normenlijst 2024 gevonden. De Nibud-prijzengids, waar de normenlijst op is gebaseerd, is niet vrij te raadplegen. Uitgaande van de wel online te raadplegen normenlijst bijzondere bijstand 2022 [7] van de gemeente Delft en enige prijsstijging acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de opknapkosten en stofferingskosten ongeveer € 1.500,- bedragen.
8.2.
De voorzieningenrechter zal daarom bij wijze van voorschot als voorliggende voorziening toewijzen een bedrag van € 1.500,- aan bijzondere bijstand om niet voor opknapkosten en stofferingskosten.
Noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
9. Het college stelt dat er een voorliggende voorziening is voor de kosten van de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, namelijk de GKB. Dit staat ook in de Beleidsregels van het college (artikel 19, vierde lid). De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Volgens vaste rechtspraak [8] is kredietverlening door de GKB een voorliggende voorziening in de zin van artikel 5 van de Pw. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar gesteld dat een eerdere aanvraag bij de GKB in de gemeente [gemeente 1] is afgewezen vanwege zijn schulden, maar dit is niet onderbouwd. Bovendien is hij inmiddels verhuisd naar de gemeente [gemeente 2] , waar hij - ook na hierop geattendeerd te zijn door het college - nog geen aanvraag heeft gedaan. Het staat dus nog niet vast dat verzoeker geen lening kan krijgen van de GKB voor de kosten van de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.
9.1.
Het college stelt verder dat, indien wordt vastgesteld dat verzoeker geen lening kan krijgen van de GKB, bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op grond van de Beleidsregels bij toekenning als lening wordt verstrekt. Als verzoeker wel een lening van de GKB kan krijgen maar deze niet toereikend is, geldt voor het restbedrag eveneens dat de bijzondere bijstand bij toekenning als lening wordt verstrekt. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het college gelet op het hiervoor genoemde wettelijk kader bevoegd is om dit te bepalen. Verder heeft het college ter zitting aangegeven dat mogelijk sprake is van een eerste woninginrichting. Volgens de Beleidsregels van het college wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen bij een eerste woninginrichting.
9.2.
Verzoeker heeft voorafgaand aan en ter zitting aangegeven dat hij geen nieuwe schulden/leningen wil aangaan, noch bij de GKB noch bij het college, omdat hij al schulden heeft. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij een paar maanden geleden tot het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject is toegelaten bij de gemeente [gemeente 1] . Het college heeft ter zitting aangegeven dat hem niets bekend is over een schuldhulpverleningstraject. Daarbij is het beleid/vaste gedragslijn van het college dat alleen in de situatie dat sprake is van een wettelijk schuldsaneringstraject (WSNP), bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend om niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van WSNP. Verder is onduidelijk of de gemeente [gemeente 2] de gestelde gemeentelijke schuldhulpverlening zal overnemen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker geen nieuwe schulden wil maken, kan dit bij de huidige stand van zaken niet leiden tot een toekenning om niet.
9.3.
Verzoeker heeft ter zitting nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule genoemd in de Beleidsregels. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toepassing van de Beleidsregels lijdt tot onbillijkheden van overwegende aard.
9.4.
De voorzieningenrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het standpunt van verzoeker dat hij recht heeft op bijzondere bijstand om niet voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen, bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen heeft in bezwaar.
9.5.
Hoewel verzoeker voor (een deel van) de kosten mogelijk aanspraak kan maken op leenbijstand, heeft verzoeker aangegeven geen lening te willen.
9.6.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het college verzoeker bij wijze van voorschot bijzondere bijstand om niet verleent voor opknapkosten en stofferingskosten voor zijn woning van in totaal € 1.500,-. Voor het overige wordt het verzoek afgewezen.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De totale vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het college verzoeker bij wijze van voorschot een bedrag van in totaal € 1.500,- om niet aan bijzondere bijstand voor opknapkosten en stofferingskosten verstrekt;
- wijst het meer en anders verzochte af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 5, aanhef en onder e,
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Artikel 15
Geen recht op bijstand bestaat voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 35, eerste lid,
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 48, eerste lid,
1. Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet.
Artikel 51
1. Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
2. Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021)
Artikel 19 Uitgangspunten
1. Uitgangspunt is dat iedereen wordt geacht zelf te voorzien in de kosten van vervanging van gebruiksgoederen door reservering, dan wel een gespreide betaling achteraf (lening).
2. Ook de helft van de individuele inkomenstoeslag, zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet, geldt als reserveringsruimte.
3. Het bedrag dat aan reservering aangewend moet worden is gelijk aan het normbedrag voor aflossing. Het normbedrag voor aflossing is opgenomen in de beleidsregel terugvordering 2015.
4. Voordat bijstandsverlening aan de orde is moet vast staan dat een beroep op een voorliggende voorziening, zoals de Gemeentelijke Kredietbank, niet mogelijk is.
5. Kosten van een eerste woninginrichting komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit geldt eveneens als de betrokkene voorafgaand aan de aanvraag niet meer thuiswonend was, maar in een onzelfstandige woonruimte of bij anderen heeft verbleven.
6. Voor duurzame gebruiksgoederen wordt een afschrijvingstermijn gehanteerd van 8 jaar, mits de bijstand uitdrukkelijk is verstrekt voor de aanschaf van nieuw goed.
7. Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wordt verstrekt als renteloze geldlening, tenzij er redenen zijn hiervan af te wijken.
Artikel 25 Hardheidsclausule
Indien de toepassing van deze beleidsregel lijdt tot onbillijkheden van overwegende aard dan kan het college besluiten ten gunste van de betrokkene af te wijken van deze beleidsregel.

Voetnoten

1.Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1649.
3.TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 74-75.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3161.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2851.
6.Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.
7.https://www.delft.nl/sites/default/files/2022-06/Normenlijst%20bijzondere%20bijstand%202022.pdf
8.Zie de uitspraak van 13 juli 2021 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2021:1694 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2021:1694).