ECLI:NL:CRVB:2021:3161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en de voorwaarden voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening aan appellant. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het opnieuw inrichten van zijn woning na een echtscheiding. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij ten minste drie jaar op bijstandsniveau leefde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 11 december 2013 tot 26 juni 2016 in Afghanistan verbleef en dat zijn verblijf daar niet meetelt voor de beoordeling van zijn bijstandsbehoefte. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de bijstand in de vorm van een geldlening toe te kennen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende zijn verblijf in Afghanistan op bijstandsniveau leefde, en dat de verklaringen van familieleden en de wijkafgevaardigde niet voldoende bewijs boden voor zijn stelling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke en verifieerbare bewijsvoering bij aanvragen voor bijzondere bijstand.