ECLI:NL:RBDHA:2024:17270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34512 en NL24.34513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiseres stelt dat de situatie in Frankrijk, met name op het gebied van gezondheidszorg en opvang, onacceptabel is en dat zij en haar minderjarige kind een reëel risico lopen op schending van hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de situatie in Frankrijk dermate ernstig is dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat de problemen in de opvang in Frankrijk niet zodanig structureel zijn dat er bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar kind bijzonder kwetsbaar zijn in de zin van relevante jurisprudentie.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.34512 en NL24.34513
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 6 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken. Zij stelt dat uit het AIDA Country Report: France (2024 Update) volgt dat toegang tot gezondheidszorg in Frankrijk in de praktijk gelimiteerd is. Bepaalde nietspoedeisende hulp die in Nederland wel toegankelijk is voor asielzoekers, is dat in Frankrijk niet. Geen hulp bieden aan het minderjarige kind van eiseres, die dit wel nodig heeft vanwege haar bril met hoge sterkte, zorgt voor onevenredige hardheid. Volgens eiseres bevatten de opvang en asielprocedure bovendien systeemfouten. In Frankrijk is eiseres uit de opvang gezet, uit voormeld AIDA-rapport blijkt dat er signalen zijn dat Dublinclaimanten niet worden gehuisvest en eiseres zal in Frankrijk geen bescherming krijgen tegen refoulement. Er is ook een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Frankrijk ten aanzien van Nigeria. Er kan ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en er kleeft een motiveringsgebrek aan. Eiseres stelt dat zij wel degelijk indirect een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Verweerder had volgens eiseres moeten onderzoeken wat een feitelijke overdracht aan Frankrijk voor haar zal betekenen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 15 november 2023. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Frankrijk, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hiervoor moeten de vastgestelde tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier niet in geslaagd is. Ten aanzien van Frankrijk kan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan, de hoogste bestuursrechter [5] heeft dit meermaals bevestigd in haar uitspraken. [6] Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023 [7] volgt dat uit het AIDA-rapport van 2023 weliswaar blijkt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Deze informatie verschilt niet wezenlijk van de informatie in het laatste AIDA rapport van 2024 wat betreft de opvangplekken voor Dublinasielzoekers en biedt daarom geen grond voor het oordeel dat de problemen in het opvangsysteem in Frankrijk dermate ernstig en structureel zijn dat Dublinasielzoekers bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen om terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
5.2
Ten aanzien van de stelling dat er nader onderzoek gedaan dient te worden door verweerder, wordt overwogen dat er nog altijd sprake moet zijn van concrete aanwijzingen, dan wel indicaties, dat de situatie in de ontvangende lidstaat voor een dergelijk onderzoek aanleiding geeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het risico loopt op de problemen die zij noemt en heeft haar bewering dat zij uit de Franse opvang is gezet niet onderbouwd. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd om het verzoek van eiseres in behandeling te nemen met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen, in de opvang of anderszins, heeft eiseres de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten van Frankrijk. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid er voor eiseres niet is. Het beroep van eiseres op voormelde uitspraak van 15 november 2023 slaagt niet, omdat in die zaak een andere situatie aan de orde was. In die zaak ging het namelijk om een alleenstaande vrouw met een pasgeboren baby, die naar het oordeel van de rechtbank evident als bijzonder kwetsbare personen in de zin van het Tarakhel-arrest zijn aangemerkt. Verweerder moest daarom van de rechtbank onderzoeken wat een feitelijke overdracht aan Frankrijk voor hen zou betekenen. Verweerder heeft zich in het geval van eiseres op het standpunt kunnen stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar dochter bijzonder kwetsbaar zijn in de zin van het arrest Tarakhel. Daarbij komt dat eiseres ook niet alleenstaand is en dat de aanvraag van haar partner ook niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [8]
6. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat het belang van het kind, zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening in dit geval niet de verplichting schept om het asielverzoek in behandeling te nemen en dat dit ook niet van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het in principe altijd in het belang van het kind is om bij de ouders te blijven en dat er geen aanwijzingen zijn dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind van eiseres noodzakelijk is een asielprocedure in Nederland te doorlopen. Dat het kind van eiseres slechtziend is en een bril heeft met een hoge sterkte is onvoldoende om te concluderen dat eiseres niet aan Frankrijk kan worden overgedragen. Verweerder heeft er in het besluit op kunnen wijzen dat eiseres geen recente medische documenten heeft overgelegd en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar minderjarige kind in Frankrijk niet terecht kan voor mogelijk noodzakelijke medische behandelingen of dat Frankrijk het meest geschikte land is om haar dochter te behandelen.
7. Ten aanzien van de vrees van eiseres om te worden uitgezet naar Nigeria, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [9] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [10] Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land. Dat is hier, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde. Een eventueel verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan daarbij volgens het Hof van Justitie in voormeld arrest niet worden aangemerkt als een systeemfout.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19180.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
6.Zie de uitspraken van 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715 en 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
7.Zie ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
10.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.