ECLI:NL:RBDHA:2024:17268
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag op 3 september 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat hij en zijn minderjarige kind in Frankrijk geen adequate toegang tot gezondheidszorg hebben, wat zou leiden tot onevenredige hardheid. Hij verwijst naar het AIDA Country Report en zijn persoonlijke ervaringen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier, en is openbaar gemaakt op 9 oktober 2024.