ECLI:NL:RBDHA:2024:1725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.12201 en NL23.32356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van gezondheidstoestand en de beschikbaarheid van medische zorg in India

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over het beroep van eiser, een Indiase man, die verzocht om uitstel van vertrek uit Nederland vanwege zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, omdat hij door zijn medische situatie niet in staat is om te reizen. De rechtbank behandelt het beroep tegen de afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat eiser in staat zou zijn om te reizen zonder specifieke medische voorzieningen, en dat de benodigde medische zorg beschikbaar zou zijn in India.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht het BMA-advies heeft gevolgd, omdat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de medische zorg die hij nodig heeft niet beschikbaar of toegankelijk is in India. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat de zorg niet toegankelijk is, en dat hij hierin niet is geslaagd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij niet in staat is om de benodigde medische zorg in India te verkrijgen, noch dat hij niet over de financiële middelen beschikt om deze zorg te bekostigen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat eiser geen beroep heeft gedaan op gewijzigde omstandigheden die een andere belangenafweging zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12201 en NL23.32356
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor verlening van uitstel van vertrek omdat het vanwege zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. [1] In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt eisers verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag met het besluit van 9 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Neazi als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook eisers echtgenote en zoon waren aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1966 en heeft de Indiase nationaliteit. Op 22 februari 2022 heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek omdat hij vanwege gezondheidsredenen Nederland niet kan verlaten. Eiser heeft een infarct gehad. Als gevolg hiervan heeft hij problemen met slikken. Daarom heeft hij een PEG-sonde. Daarnaast heeft eiser suikerziekte, een hoge bloeddruk en last van jeuk en/of allergische klachten.
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de gezondheidssituatie van eiser. Het BMA heeft geconcludeerd dat het voor eiser mogelijk is om te reizen zonder specifieke medische voorzieningen. Maar bij het uitblijven van medische behandeling, zoals eiser deze nu ontvangt, verwacht het BMA wel een medische noodsituatie op korte termijn. Daarom heeft het BMA onderzocht of de medische behandeling die eiser nodig heeft ook beschikbaar is in zijn land van herkomst India. Het BMA is hierbij tot de conclusie gekomen dat de beschikbare behandelmogelijkheden in India voldoende zijn om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. Op basis van het advies van het BMA heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de beschikbare zorg in India voor hem persoonlijk niet toegankelijk is. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser betwist dat de medische behandeling en medicatie die hij nodig heeft beschikbaar zijn in India. Ten eerste is de informatie over de PEG-sonde in het BMA advies onvoldoende toegespitst op de casus van eiser. Verweerders stelling dat het BMA elke patiënt individueel beoordeelt, blijkt daarmee niet uit het BMA advies. Het is ook niet aan eiser om aan te tonen dat er voor hem geen PEG-sondevoeding aanwezig is. Ten tweede zijn er ernstige vragen te stellen bij de betrouwbaarheid van de website waar in het BMA advies naar verwezen wordt. Via deze website zouden medicijnen beschikbaar zijn, maar het lijkt een soort Ali Express voor medicatie. Ten derde is verweerders stelling dat er in India een alternatief aanwezig is voor het medicijn Macrogol, gebaseerd op een aanname. Dit staat namelijk niet in het BMA advies. Het BMA heeft geconcludeerd dat dit middel niet voorradig is in India en het BMA moet vervolgens onderzoeken of er een alternatief middel beschikbaar is. Voor zover de medische behandeling en medicatie wel beschikbaar is in India, beroept eiser zich erop dat hij hier feitelijk geen toegang toe heeft. [2] Eiser heeft namelijk geen woning en middelen in India. Verweerder is hier met zijn stelling dat het aan eiser is om aan te tonen dat noodzakelijke zorg niet toegankelijk is, onvoldoende gemotiveerd op ingegaan. Het is aan verweerder om meer onderzoek te doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de benodigde medische zorg. Eiser heeft ook in bezwaar aangekondigd dat hij in afwachting was van nadere stukken over de zorg in India. In beroep heeft eiser nog een brief van een Indiase arts overgelegd waarin kosten van behandeling staan weergegeven. Verder heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Gelet op de medische documenten die eiser heeft ingebracht en aangekondigd en het gegeven dat eisers medische situatie dynamisch is, had verweerder eiser moeten horen. De hoogste bestuursrechter heeft namelijk ook geoordeeld dat horen de standaard is en een bezwaar niet zonder meer kennelijk ongegrond mag worden verklaard. [3] Tot slot is verweerder er in het besluit niet op ingegaan dat eiser al meer dan 20 jaar in Nederland woont en eisers zoon hier rechtmatig verblijf heeft. Verweerder had dit mee moeten nemen in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder kunnen concluderen dat medische behandeling beschikbaar is in India?
6. Verweerder heeft een BMA advies ten grondslag gelegd aan zijn conclusie dat medische behandeling voor eiser beschikbaar is in India. De rechtbank stelt voorop dat het advies van het BMA een deskundigenadvies is. Dat betekent dat verweerder in principe van dit advies uit mag gaan, zolang dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud ervan inzichtelijk is. [4]
6.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval uit mocht gaan van het BMA advies omdat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud hiervan inzichtelijk is. Verweerder mocht er daarom vanuit gaan dat de medische behandeling en medicatie die eiser nodig heeft, beschikbaar zijn in India. Ten eerste blijkt uit het brondocument dat het BMA heeft geraadpleegd voor zijn advies dat PEG-sondevoeding in het algemeen aanwezig is in India. Verweerder heeft er daarom terecht op gewezen dat het vervolgens aan eiser is om aannemelijk te maken waarom deze sondevoeding voor hem persoonlijk niet aanwezig zou zijn. Ten tweede volgt, in tegenstelling tot wat eiser stelt, wel uit het BMA advies dat er een alternatief voor het middel Macrogol aanwezig is in India. In het BMA advies staat namelijk dat dit een eenvoudig laxerend middel is en dat van de beschikbaarheid van dit middel (of een alternatief) mag worden uitgegaan. Bovendien heeft de BMA arts aangegeven dat afwezigheid van dit medicijn niet zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Ten derde acht de rechtbank de website waarop medicatie kan worden besteld voldoende betrouwbaar. In het aanvullend BMA advies staat dat online apotheken een legale en gebruikelijke manier zijn om medicatie te verkrijgen in India. Patiënten moeten hun recept uploaden en vervolgens worden de medicijnen direct bij de patiënt afgeleverd. Daarbij heeft verweerder er ook in het verweerschrift op gewezen dat online medicatie bestellen in India niet ongebruikelijk en onbetrouwbaar is en heeft hierbij verwezen naar een artikel uit de Indian Journal of Pharmacology.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser feitelijk toegang heeft tot medische behandeling?
7. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de beschikbare medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. [5] Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft namelijk niet met documenten onderbouwd dat hij zelf voor de medische behandeling moet betalen en dat hij niet beschikt over voldoende inkomen of vermogen om dit te kunnen bekostigen.
7.1.
Hoewel eiser in reactie op het BMA advies heeft aangekondigd in afwachting te zijn van stukken over de kosten van de medische behandeling en medicatie in India, doet dit niet af aan het oordeel van de rechtbank zoals in overweging 7 weergegeven. Eiser heeft verweerder namelijk niet verzocht om uitstel in afwachting van deze stukken. Ook het stuk van de Indiase arts dat eiser in beroep heeft overgelegd kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit dit stuk blijken therapiekosten voor het herstel na zijn infarct van 200.000 roepies, omgerekend ongeveer € 2.200,-. De rechtbank stelt voorop dat dit bedrag niet zo hoog is dat op voorhand is uitgesloten dat eiser dit zal kunnen betalen. Eiser heeft dan ook nog altijd niet onderbouwd dat hij zelf voor deze behandeling moet betalen en dat hij niet beschikt over voldoende inkomen of vermogen om dit te kunnen bekostigen. Eisers enkele stelling ter zitting dat hij niet kan werken vanwege zijn medische gesteldheid en dat het in India niet mogelijk is om een uitkering of ziektekostenverzekering te krijgen maakt dit niet anders.
Had verweerder moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM?
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het besluit geen toetsing aan artikel 8 van het EVRM heeft hoeven opnemen. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat in dit besluit geen terugkeerbesluit is genomen, maar dat enkel is verwezen naar het terugkeerbesluit dat al eerder in 2017 is genomen. In dit eerdere besluit is al aan artikel 8 van het EVRM getoetst. Eiser heeft bij zijn aanvraag en in bezwaar geen beroep gedaan op gewijzigde omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM, pas in beroep brengt hij naar voren dat hij al meer dan 20 jaar in Nederland verblijft en zijn zoon een verblijfsvergunning heeft. Verweerder hoeft alleen te motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn ambtshalve bevoegdheid om te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, wanneer eiser hier impliciet of expliciet een beroep op doet. [6] Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit ook niet hoeven motiveren waarom hij niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat eisers gewijzigde medische omstandigheden niet maken dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM nu in het voordeel van eiser zou uitvallen, nu gebleken is dat medische behandeling hiervoor beschikbaar is in India.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiser in bezwaar geen nadere stukken over zijn medische situatie en zijn feitelijke toegang tot medische behandeling heeft overgelegd. Ook heeft eiser in bezwaar geen gewijzigde omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
12. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:145.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.