202005639/1/V1.
Datum uitspraak: 3 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2020 in zaak nr. 20/867 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 november 2021. Op de zitting is de vreemdeling, bijgestaan door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. B.M. Kristel en R.W. van der Veen, verschenen.
De staatssecretaris heeft nogmaals op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is afhankelijk van nierdialyse en medicatie. Niet in geschil is dat de vreemdeling binnen een week zal overlijden als de voor hem benodigde medische behandeling uitblijft.
Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 11 oktober 2019 blijkt dat als de vreemdeling langer dan 48 uur moet reizen, nierdialyse tijdens de reis plaats moet vinden. Verder blijkt uit het advies van het BMA dat de voor de vreemdeling benodigde medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat voortzetting van die behandeling vóór vertrek geregeld moet zijn.
De staatssecretaris heeft de vreemdeling geen uitstel van vertrek verleend, omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem benodigde medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
2. Wat de vreemdeling in de grieven 2, 3 en 4 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is in Nigeria. Volgens de rechtbank is de niet onderbouwde stelling van de vreemdeling dat hij geen contact meer heeft met zijn familieleden in Nigeria en dat zij hem niet financieel kunnen bijstaan, onvoldoende. Verder is de verwijzing van de vreemdeling naar algemene informatie over de openbare gezondheidszorg in Nigeria, waarin staat dat een klein percentage Nigerianen in staat is een medische behandeling te betalen, volgens de rechtbank ook onvoldoende omdat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat hij niet tot deze kleine groep behoort.
4. In de grieven 1 en 5 bestrijdt de vreemdeling deze overwegingen van de rechtbank. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris, gelet op wat hij in beroep heeft aangevoerd, meer onderzoek had moeten doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de benodigde medische behandeling. Hij wijst erop dat de rechtbank meer gewicht had moeten toekennen aan het feit dat hij al binnen een week zal overlijden als de behandeling uitblijft. Daarnaast wijst hij erop dat hij in beroep niet alleen algemene informatie over de situatie van de openbare gezondheidszorg in Nigeria heeft overgelegd, maar ook heeft gewezen op de kosten van de behandeling in relatie tot het gemiddelde inkomen van een laaggeschoolde werknemer in Nigeria, welke informatie de staatssecretaris niet heeft weersproken. De vreemdeling heeft in verband daarmee in beroep aangevoerd dat, ook al zou hij in Nigeria familieleden hebben die hem financieel willen helpen, zij dit hoogstwaarschijnlijk niet kunnen. Hij wijst erop dat de kosten van de behandeling vijf maal het gemiddelde jaarinkomen van een laaggeschoolde arbeider in Nigeria bedragen.
5. De Afdeling heeft vragen gesteld aan de staatssecretaris over wat hij concreet voorbereidt om te zorgen dat de medische behandeling in het land van herkomst wordt voortgezet en wat er gebeurt na de medische overdracht van de vreemdeling. In zijn reactie hierop heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) aan het werk gaat om afspraken te maken met de plaatselijke zorginstelling op het moment dat duidelijk is dat de vreemdeling zal worden uitgezet. De DT&V informeert bij de plaatselijke instelling of aan alle vereisten wordt voldaan om de behandeling over te dragen. De DT&V let daarbij op medische details zoals de frequentie van de noodzakelijke dialyse, apparaatinstellingen en medicijngebruik. De DT&V maakt een afspraak over de datum van de medische overdracht van de vreemdeling. De DT&V maakt zo nodig ook afspraken over de vergoeding van de kosten van de behandeling. De DT&V is bereid alle kosten van de medische behandeling op zich te nemen voor een maximale duur van drie maanden. In die periode heeft de vreemdeling de gelegenheid zijn zaken te regelen. Verder is de DT&V bereid om te helpen bij het afsluiten van een verzekering en kan de DT&V re-integratieondersteuning bieden. Een medewerker van de DT&V en een medische escorte kunnen zo nodig tot aan de poort van de medische instelling meereizen en de vreemdeling overdragen aan de nieuwe behandelaar. De uitzetting zal alleen plaatsvinden als aan de reisvereisten kan worden voldaan.
Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling na terugkeer valt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van zijn land van herkomst. Volgens de staatssecretaris verschilt de positie van de vreemdeling na drie maanden na terugkeer niet van die van zijn landgenoten met dezelfde medische klachten. Volgens de staatssecretaris is voor een verantwoorde uitzetting niet vereist dat hij zich ervan vergewist dat een vreemdeling tot aan het einde van zijn leven beschikt over de noodzakelijke middelen voor de medische behandeling of de kosten van levensonderhoud.
Ten slotte wijst de staatssecretaris erop dat uit het verslag van een gehoor van 2 september 2015 in een voorgaande procedure blijkt dat de vreemdeling heeft verklaard dat zijn moeder in Nigeria woont. Ook is gebleken dat vreemdeling drie zussen en een broer heeft in Nigeria, aldus de staatssecretaris.
5.1. Op de zitting heeft de staatssecretaris in aanvulling hierop toegelicht dat, als volgens het BMA bij terugkeer van een vreemdeling naar het land van herkomst een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij het uitblijven van de benodigde medische behandeling en die behandeling in het land van herkomst beschikbaar is, het uitgangspunt is dat de DT&V gedurende een periode van drie maanden vanaf de uitzetting zorgt voor de financiering en eventueel de toegang tot de medische behandeling in het land van herkomst. Als de betrokken vreemdeling onderbouwt dat hij een langere termijn nodig heeft om zelf de behandeling en eventuele financiering te regelen, dan is dat bespreekbaar.
Daarnaast heeft hij toegelicht dat hij, gelet op het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381, en ook afgezien van de op de vreemdeling rustende bewijslast, niet gehouden is om meer te doen dan ervoor te zorgen dat de vreemdeling in de eerste periode na de uitzetting de benodigde medische zorg zal ontvangen. De uitzetting leidt dan niet tot een ernstige, snelle en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidssituatie van de vreemdeling. Wat na de eerste periode na de uitzetting gebeurt, staat volgens de staatssecretaris in een te ver verwijderd verband om nog als gevolg van de uitzetting te kunnen worden beschouwd.
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, onder 7 en 7.1, en 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629, onder 7.3) is het volgens paragraaf 186 van het arrest Paposhvili aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft volgens het EHRM geen "clear proof" te zijn. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. De nationale autoriteiten van de uitzettende staat moeten dan de voorzienbare gevolgen van de uitzetting naar het land van herkomst voor die vreemdeling zorgvuldig onderzoeken in het licht van de algemene situatie daar en de persoonlijke omstandigheden van die vreemdeling. Bij de beoordeling of die vreemdeling een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt moeten zij algemene landeninformatie van gezaghebbende bronnen zoals de WHO en non-gouvernementele organisaties en medische informatie over die vreemdeling betrekken. De nationale autoriteiten moeten daarbij ook de mate van daadwerkelijke toegang voor die vreemdeling tot de in de ontvangende staat beschikbare zorg bezien. Bij de inschatting daarvan moeten de specifieke omstandigheden, zoals de kosten van medicatie en behandeling, de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de reisafstand om de benodigde zorg te verkrijgen, worden betrokken. Indien na het verrichten van dit onderzoek serieuze twijfel blijft bestaan, is het aan de nationale autoriteiten om garanties te vragen aan het land van herkomst omtrent de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de medische zorg die toereikend is om een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie te voorkomen (paragrafen 187, 190 en 191 van het arrest Paposhvili).
Het EHRM heeft de norm en de beginselen, vastgelegd in het arrest Paposhvili, bevestigd in het arrest van 7 december 2021, Savran tegen Denemarken, paragrafen 133 tot en met 136, ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715.
7. De Afdeling begrijpt het onder 5 en 5.1 weergegeven standpunt van de staatssecretaris zo dat, daargelaten dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is, de uitzetting van de vreemdeling niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Dit omdat de staatssecretaris met zijn aanbod om voor een periode van drie maanden de benodigde medische zorg in Nigeria te vergoeden individuele garanties verstrekt als bedoeld in het arrest Paposhvili en omdat eventuele problemen die de vreemdeling ná de periode van drie maanden in Nigeria ondervindt in een te ver verwijderd verband staan van de uitzetting en dus niet kunnen leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM door de staatssecretaris.
7.1. De staatssecretaris heeft dit standpunt ondeugdelijk gemotiveerd door het onvoldoende toe te snijden op de bijzondere situatie van de vreemdeling, namelijk dat hij een levensbedreigende aandoening heeft waarbij vaststaat dat hij bij stopzetting van de benodigde medische behandeling binnen een week zal overlijden. Uitgaande van wat de vreemdeling onweersproken heeft aangevoerd over de openbare gezondheidszorg en de kosten van de medische behandeling in relatie tot het gemiddelde inkomen van een laaggeschoolde werknemer in Nigeria, is aannemelijk dat de meeste mensen in Nigeria niet in staat zullen zijn hem financieel te helpen. In samenhang bezien met de bijzondere situatie waarin de vreemdeling verkeert, maakt dit dat het aan de staatssecretaris is om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Hij had daarom meer onderzoek moeten doen om te achterhalen welke algemene en individuele mogelijkheden er voor de vreemdeling in Nigeria zijn om feitelijk toegang tot de benodigde medische behandeling te krijgen.
Verder moet de staatssecretaris, als hij zoals in deze zaak beleidsmatig uitgaat van een termijn van drie maanden, nagaan of een vreemdeling bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het onevenredig maken om aan die driemaandentermijn vast te houden. Gelet op de bijzondere situatie van de vreemdeling in samenhang bezien met voormelde niet weersproken informatie is een periode van drie maanden waarin de staatssecretaris de benodigde medische zorg vergoedt niet op voorhand lang genoeg om te voorkomen dat uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Gelet hierop slaagt het betoog van de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat wat hij onweersproken heeft aangevoerd over de openbare gezondheidszorg en de kosten van de medische behandeling in relatie tot het gemiddelde inkomen van een laaggeschoolde werknemer in Nigeria, aanleiding had moeten zijn voor de staatssecretaris om meer onderzoek te doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de benodigde medische behandeling.
De grieven 1 en 5 slagen.
8. Dit betekent dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de voor de vreemdeling benodigde medische behandeling in Nigeria, gericht op de vraag of hij twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg kan nemen. Hij moet de voorzienbare gevolgen van de uitzetting naar Nigeria voor de vreemdeling zorgvuldig onderzoeken in het licht van de algemene situatie daar en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Bij de beoordeling of de vreemdeling een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt moet hij algemene landeninformatie van gezaghebbende bronnen zoals de WHO en non-gouvernementele organisaties en medische informatie over de vreemdeling betrekken. Als na het verrichten van dit onderzoek serieuze twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM blijft bestaan, is het aan staatssecretaris om garanties te vragen aan Nigeria over de toegankelijkheid van de medische zorg die toereikend is om een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie te voorkomen.
9. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 3 februari 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2020 in zaak nr. 20/867;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 3 februari 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Keizer
griffier
827-716