Overwegingen
1. Verweerder heeft bij de Bulgaarse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op 30 september 2023, zodat op 30 september 2023 een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Bulgarije. Eiser verzoekt de rechtbank om de overdracht te verbieden, dan wel te bepalen dat verweerder zijn asielaanvraag onverplicht moet behandelen.
2. De rechtbank overweegt dat de meest verstrekkende grond van eiser is dat de uiterste dag waarop eiser op grond van het claimakkoord van 30 september 2023 had kunnen worden overgedragen reeds is verstreken. Eiser stelt hierbij dat het toewijzen van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaar tegen de feitelijke overdracht de overdrachtstermijn niet opschort. Eiser leidt dit af uit de bewoordingen van artikel 27 van de Dublinverordening waaruit volgens eiser volgt dat uitsluitend als een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit wordt aangewend, dit gevolgen kan hebben voor de overdrachtstermijn.
3. De rechtbank zal het beroep tegen het overdrachtsbesluit gegrond verklaren omdat deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4. Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, bepaalt onder meer het navolgende:
3. Voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat:
a.
a) het beroep of het bezwaar de betrokkene het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar in de betrokken lidstaat te blijven, of
b) de overdracht automatisch wordt opgeschort en dat dergelijke opschorting verstrijkt na een bepaalde redelijke termijn, binnen welke een rechterlijke instantie na nauwkeurige en
zorgvuldige bestudering van het verzoek een beslissing heeft genomen of een beroep of bezwaar al dan niet opschortende werking heeft, of
c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.
5. In artikel 29 van de Dublinverordening, is onder meer het navolgende bepaald:
(…)
Artikel 29
Werkwijzen en termijnen
1. De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
(…)
2. 2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
6. De rechtbank overweegt dat de Uniewetgever in artikel 27 van de Dublinverordening heeft voorzien in de rechtsmiddelen en in artikel 29 van de Dublinverordening de werkwijze en de termijnen voor de overdracht heeft geregeld. De rechtbank stelt vast dat de Uniewetgever uitsluitend heeft voorzien in een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit en heeft bepaald dat de lidstaten moeten voorzien in een daadwerkelijk rechtsmiddel in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht. In artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, heeft de Uniewetgever nader uiteengezet op welke wijze de lidstaten moeten waarborgen dat het rechtsmiddel ook effectief is. Het instellen van een beroep of een bezwaar tegen een overdrachtsbesluit is uitsluitend effectief als de rechterlijke beslissing op dat beroep of bezwaar mag worden afgewacht in de lidstaat die belast is met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. De Uniewetgever heeft de lidstaten drie mogelijkheden geboden om dit in hun nationale regelgeving te waarborgen.
Nederland heeft (vooralsnog) gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Dit betekent dat indien verweerder een asielverzoek niet in behandeling neemt omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, de asielzoeker in afwachting van de uitkomst van het beroep een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan doen om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Indien het aanwenden van dit rechtsmiddel schorsende werking heeft, betekent dit tevens dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort totdat is beslist op het bezwaar of beroep tegen het overdrachtsbesluit. Indien er geen rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit wordt aangewend of indien alleen een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit dat geen schorsende werking heeft, loopt de overdrachtstermijn dus ononderbroken door vanaf het moment dat het claimakkoord tot stand is gekomen.
7. Hoewel in artikel 27, derde lid onder c, van de Dublinverordening, de terminologie “opschorting van het overdrachtsbesluit” wordt gehanteerd, blijkt uit de redactie van het derde lid dat het rechtsmiddel betrekking heeft op het voorkomen van een feitelijke overdracht
vóórdatdoor de rechterlijke autoriteit op het bezwaar of beroep tegen het overdrachtsbesluit is beslist. De rechtbank stelt dan ook vast dat artikelen 27 en 29 van de Dublinverordening niet voorzien in rechtsmiddelen die de overdrachtstermijn schorsen en die de periode bestrijken
nadatde rechterlijke autoriteit heeft beslist op het bezwaar of beroep. De rechtbank merkt daarbij op de bevoegdheid om de overdrachtstermijn te verlengen wel kan zien op de fase dat het overdrachtsbesluit definitief is geworden. Een verlenging is echter alleen aan de orde in geval van gevangenzetting of onderduiken en een verlenging kan alleen plaatsvinden als de overdrachtstermijn nog niet is verstreken.
8. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om een rechtsmiddel aan te wenden tegen het overdrachtsbesluit van 8 december 2023, maar heeft ervoor gekozen om hiervan geen gebruik te maken. De argumenten die zijn aangevoerd in het bezwaar tegen de op 16 januari 2024 geplande feitelijke overdracht zien weliswaar op het overdrachtsbesluit en niet op de feitelijke uitvoering hiervan. De rechtbank stelt evenwel vast dat de Uniewetgever in de Dublinverordening alleen heeft bepaald dat er een doeltreffend rechtsmiddel voor de verzoeker moet openstaan tegen het overdrachtsbesluit. De Uniewetgever heeft in de Dublinverordening niet voorzien in een zelfstandig rechtsmiddel tegen de uitvoering van een definitief geworden overdrachtsbesluit. Dit is ook niet onbegrijpelijk. De Dublinverordening bepaalt immers in artikel 29, eerste lid van de Dublinverordening, dat een overdrachtsbesluit zo spoedig mogelijk moet worden geëffectueerd. De Uniewetgever is er dus kennelijk van uit gegaan dat het tijdsverloop tussen het definitief worden van het overdrachtsbesluit, doordat er geen rechtsmiddel is aangewend of doordat is beslist op dit rechtsmiddel, en de feitelijke uitvoering van dit overdrachtsbesluit gering zal zijn. Dit zal doorgaans ook het geval zijn. In de onderhavige procedures van eiser is dit echter anders.
9. Uit de in de Dublinverordening opgenomen rechtsmiddelenregeling volgt vanaf welk moment een overdracht ten uitvoer kan worden gelegd, wat de uiterste termijn is waarbinnen de overdracht moet plaatsvinden en wanneer deze termijn de zes maanden kan overschrijden doordat de termijn wordt geschorst of doordat de autoriteiten de termijn verlengen. De specifiek situaties waarin en de specifieke omstandigheden waaronder de overdrachtstermijn wordt geschorst of mag worden verlengd, zijn limitatief opgesomd in de Dublinverordening. Gelet op de strikte termijnen in de Dublinverordening en de ratio hiervoor, de uitdrukkelijke regeling van de opschortende werking van een rechtsmiddel tot de definitieve beslissing op het bezwaar of beroep en de regeling waarin wordt bepaald in welke twee gevallen de overdrachtstermijn kan worden verlengd, overweegt de rechtbank dat er geen ruimte is om artikelen 27 en 29 van de Dublinverordening aldus uit te leggen dat deze regelingen van overeenkomstige toepassing moeten worden geacht op gevallen die niet door de Uniewetgever zijn voorzien en geregeld in de Dublinverordening.
10. Dit laat onverlet dat de lidstaten in hun nationale regelgeving een procedure kunnen vastleggen om -in wezen- aanvullende rechtsbescherming te bieden. In de nationale regelgeving en jurisprudentie is bepaald dat een verzoeker ook een rechtsmiddel kan aanwenden tegen de feitelijke uitvoering van een definitief geworden overdrachtsbesluit door bezwaar te maken tegen de feitelijke overdracht en door ook op te komen tegen de beslissing op dit bezwaar. Om dit rechtsmiddel ook effectief te laten zijn, is ook voorzien in de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen om zo te bewerkstelligen dat de feitelijke overdracht niet zal plaatsvinden voordat is beslist op het bezwaar tegen de feitelijke overdracht en, zo nodig, het beroep tegen de beslissing op dat bezwaar.
11. Deze nationale regeling waarmee de feitelijke effectuering van een definitief geworden overdrachtsbesluit, al dan niet tijdelijk, kan worden voorkomen, kan, naar het oordeel van de rechtbank, de overdrachtstermijn die in de Dublinverordening is neergelegd, niet schorsen, stuiten en/of verlengen.
12. Weliswaar is de inzet van de procedure die wordt ingeleid met het bezwaar maken tegen de feitelijke overdracht ook gericht op de overdracht en is deze procedure dus zeer nauw verweven met een procedure die wordt ingeleid met een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit. Echter, gelet op de rechtsmiddelenregeling die expliciet is opgenomen in de Dublinverordening, en gelet op, zoals hiervoor overwogen, de korte termijnen en de ratio hiervan, overweegt de rechtbank dat niet kan worden “ingelezen” dat een nationale procedure die een aanvullende regeling kent, gevolgen heeft voor de strikte overdrachtstermijn en de gevolgen die de Uniewetgever heeft verbonden aan het niet binnen die termijn feitelijk kunnen overdragen van de verzoeker. Dat beide procedures rechtsbescherming bieden aan de verzoeker, leidt niet tot een andere conclusie omdat niet alleen duidelijkheid wordt geboden aan de verzoeker, maar ook aan de betrokken lidstaten. Weliswaar volgt uit het arrest van 30 maart 2023 in de zaak E,N, S.S, J.Y. (C-556/21, ECLI:EU:C:2023:272), dat het rechtsmiddel -kort gezegd- aan de verzoeker toekomt en niet aan de autoriteiten. De procedurele autonomie die de Uniewetgever aan de lidstaten toekent om te voorzien in een rechtsmiddelenregeling die schorsende werking moet kennen om het rechtsmiddel effectief te maken, strekt niet zo ver dat de overdrachtstermijn op andere wijze dan zoals uitdrukkelijk bepaald in de Dublinverordening kan worden verlengd.
13. De rechtbank merkt hierbij op dat ook in de situatie dat een toegekende voorziening hangende een bezwaar tegen de feitelijke overdracht vanwege bijvoorbeeld na het overdrachtsbesluit ontstane medische omstandigheden van de verzoeker, ook geen gevolgen heeft voor de duur van de uiterste termijn waarbinnen de autoriteiten de feitelijke overdracht moet realiseren. Dat zou immers ook niet verenigbaar zijn met het arrest C.K. (arrest van het Hof van 16 februari 2017 in de zaak C‑578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127). In het geval de overdracht niet kan plaatsvinden omdat de enkele overdracht op dat moment een reëel en voorzienbaar risico op een artikel 4 Handvest-schending zou meebrengen, loopt de overdrachtstermijn, indien het overdrachtsbesluit definitief is geworden, ook ononderbroken door tenzij de autoriteiten de overdrachtstermijn in verband met de (strafrechtelijke) detentie of het onderduiken door de verzoeker verlengen. In die gevallen is de verzoeker immers niet beschikbaar voor de overdracht. Ook in die gevallen heeft de Uniewetgever overigens een maximale duur verbonden aan de (verlengde) overdrachtstermijn.
14. De rechtbank wijst voor bovenstaande interpretatie op het hiervoor genoemde arrest van het Hof van 30 maart 2023 waarin het Hof onder meer het navolgende heeft overwogen:
17 Artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening bepaalt dat de betrokkene overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat tot overname of terugname van die betrokkene of vanaf de definitieve beslissing op het beroep wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, van die verordening opschortende werking heeft.
18 Artikel 29, lid 2, van deze verordening bepaalt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting om de betrokkene over te nemen of terug te nemen die rust op de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, komt te vervallen en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat.
19 In dit verband blijkt weliswaar uit artikel 29, leden 1 en 2, van de Dublin III-verordening dat de wetgever van de Europese Unie heeft willen bevorderen dat overdrachtsbesluiten snel worden uitgevoerd, maar dit neemt niet weg dat hij de rechtsbescherming van personen die om internationale bescherming verzoeken niet heeft willen opofferen aan het vereiste dat hun verzoek snel wordt afgehandeld, en dat hij ter waarborging van die bescherming heeft bepaald dat de uitvoering van die besluiten in bepaalde gevallen kan worden opgeschort [zie in die zin arresten van 14 januari 2021, The International Protection Appeals Tribunal e.a., C-322/19 en C-385/19, EU:C:2021:11, punt 88, en 22 september 2022, Bundesrepublik Deutschland (Bestuurlijke opschorting van het overdrachtsbesluit), C-245/21 en C-248/21, EU:C:2022:709, punten 40 en 60].
(…)
23 Artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening bepaalt dat wanneer de opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit voortvloeit uit artikel 27, lid 3 of lid 4, ervan, de overdrachtstermijn niet begint te lopen vanaf de aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek, maar, in afwijking van die algemene regel, vanaf de definitieve beslissing op het beroep of bezwaar tegen dat overdrachtsbesluit [zie in die zin arrest van 22 september 2022, Bundesrepublik Deutschland (Bestuurlijke opschorting van het overdrachtsbesluit), C-245/21 en C-248/21, EU:C:2022:709, punten 44 en 49]
24 Aldus blijkt uit artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening, en met name uit het gebruik van de uitdrukking „definitieve beslissing”, dat de Uniewetgever heeft beoogd dat de overdrachtstermijn pas ingaat zodra de beslissing op een beroep of bezwaar tegen een overdrachtsbesluit definitief is geworden, na uitputting van de in de rechtsorde van de betrokken lidstaat geboden rechtsmiddelen, mits de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort op grond van artikel 27, lid 3 of lid 4, van die verordening.
26 Om te beginnen blijkt immers uit de bewoordingen van artikel 27, lid 3, van de Dublin III-verordening dat deze bepaling ziet op procedures „voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit”. Bijgevolg moet de verwijzing naar „een beroep of een bezwaar” in deze bepaling worden opgevat als een verwijzing naar uitsluitend beroepen en bezwaren tegen het in artikel 27, lid 1, van die verordening bedoelde overdrachtsbesluit. Op grond van laatstgenoemde bepaling moeten deze beroepen en bezwaren openstaan voor de adressaat van een overdrachtsbesluit (de bevoegde autoriteiten hebben er overigens geen enkel belang bij om op te komen tegen hun eigen besluiten).
27 Bijgevolg moet artikel 27, lid 3, van de Dublin III-verordening aldus worden uitgelegd dat het uitsluitend betrekking heeft op de voorlopige maatregelen die van rechtswege of op verzoek van de betrokkene kunnen voortvloeien uit het instellen van beroep in eerste aanleg of het indienen van bezwaar tegen een dergelijk besluit. Deze bepaling beoogt daarentegen niet te regelen welke voorlopige maatregelen eventueel kunnen worden getroffen in het kader van een door de bevoegde autoriteiten ingesteld beroep in tweede aanleg.(…)
30 Aangezien de Dublin III-verordening meer in het algemeen geen enkele regel bevat met betrekking tot de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing op het beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit, noch enige regel die uitdrukkelijk geldt voor het stelsel van een eventueel hoger beroep, moet tot slot worden geoordeeld dat de bescherming die wordt geboden door artikel 27, lid 1, van die verordening, gelezen in het licht van de artikelen 18 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alleen vereist dat er een rechtsgang bij de rechter openstaat en niet dat er een rechtsgang met meerdere instanties wordt ingevoerd [zie in die zin arrest van 26 september 2018, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Schorsende werking van het hoger beroep), C-180/17, EU:C:2018:775, punt 33].
31 Gelet op het voorgaande, en bij gebreke van Unieregelgeving ter zake, is het dus krachtens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van de interne rechtsorde van elke lidstaat om
eventueel te besluiten tot invoering van een rechtsgang (…)
32 Aangezien (….) Daarentegen mag deze regeling niet afwijken van artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening door te bepalen dat dergelijke maatregelen, buiten de in die bepaling bedoelde gevallen, tot gevolg hebben dat het ingaan van de overdrachtstermijn wordt uitgesteld en dat deze termijn dus pas later zal verstrijken.(…)
38 Deze regel versterkt dus de toepassing van de dwingende termijnen die de Uniewetgever voor overname- en terugnameprocedures heeft gesteld. Deze termijnen dragen op doorslaggevende wijze bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een snelle behandeling van verzoeken om internationale bescherming, door te waarborgen dat overname- en terugnameprocedures worden gevoerd zonder onnodige vertraging, en getuigen van het bijzondere belang dat de Uniewetgever eraan hecht dat snel wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, alsmede van het feit dat – gelet op het doel om daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en om die doelstelling van een snelle behandeling niet te ondermijnen – dergelijke verzoeken in voorkomend geval moeten worden behandeld door een andere lidstaat dan die welke op grond van de in hoofdstuk III van deze verordening genoemde criteria als verantwoordelijk is aangewezen (zie in die zin arrest van 13 november 2018, X en X, C-47/17 en C-48/17, U:C:2018:900, punten 69 en 70).(…)
15. De rechtbank overweegt dat omdat het Hof in punten 26 en 27 preciseert dat artikel 27, lid 3, van de Dublinverordening uitsluitend betrekking heeft op de voorlopige maatregelen die van rechtswege of op verzoek van de betrokkene kunnen voortvloeien uit het instellen van beroep in eerste aanleg of het indienen van bezwaar tegen een dergelijk besluit. Het instellen of toewijzen van die voorlopige maatregelen kan dus ook uitsluitend een opschortende werking hebben hangende beroepen en bezwaren tegen het in artikel 27, lid 1, van die verordening bedoelde overdrachtsbesluit. Deze bepaling beoogt dus ook niet te regelen welke voorlopige maatregelen eventueel kunnen worden getroffen in het kader van een door de verzoeker gemaakt bezwaar tegen de effectuering van een definitief geworden overdrachtsbesluit.
16. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat een schorsing van de overdrachtstermijn enkel kan plaatsvinden door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit en de overdrachtstermijn dus ook uitsluitend kan worden geschorst voordat een overdrachtsbesluit definitief wordt door ofwel een rechterlijke uitspraak, ofwel, zoals in de onderhavige procedure, door het ongebruikt voorbij laten gaan van de periode om een rechtsmiddel (met schorsende werking) tegen het overdrachtsbesluit aan te wenden. De voorzieningenrechter heeft op 15 januari 2024 een voorlopige voorziening getroffen in de procedure die is ingeleid met een bezwaar tegen de effectuering van een definitief geworden overdrachtsbesluit. De voorzieningenrechter heeft met zijn beslissing dus de feitelijke overdracht van eiser aan Bulgarije verboden, terwijl deze beslissing geen gevolgen heeft voor de duur van de overdrachtstermijn.
17. Eiser heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de overdrachtstermijn zes maanden na de totstandkoming van het claimakkoord is verstreken omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerste overdrachtsbesluit. De overdrachtstermijn die is aangevangen door het claimakkoord is niet geschorst, gestuit of verlengd. Verweerder had eiser dan ook binnen uiterlijk zes maanden na 30 september 2023 aan Bulgarije moeten overdragen. De omstandigheid dat het verzoek om een voorlopige voorziening op 15 januari 2024 is toegewezen, welke voorziening op 20 februari 2024 is komen te vervallen, heeft de overdrachtstermijn niet geschorst en gestuit. Ook de omstandigheid dat verweerder op 6 maart 2024 een nieuw overdrachtsbesluit heeft genomen omdat eiser een herhaalde asielaanvraag heeft gedaan op 26 januari 2024 in de periode waarin verweerder eiser niet mocht overdragen vanwege de op 15 januari 2024 getroffen voorziening, heeft de overdrachtstermijn die op 30 september 2023 is gaan lopen, niet gestuit. De rechtbank komt in aanvulling hierop tot de conclusie dat de voorlopige voorziening die op 2 april 2024 is getroffen niet nodig was omdat op dat moment de uiterste overdrachtstermijn reeds was verstreken.
18. De termijn waarbinnen verweerder eiser had kunnen overdragen is reeds verstreken, voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het (tweede) overdrachtsbesluit. Reeds gelet hierop betekent dit dat na het doen van de uitspraak in de onderhavige procedure geen nieuwe termijn gaat lopen. Dat is immers uitsluitend aan de orde als de voorziening wordt getroffen in de fase voordat de rechtmatigheid van een eerste overdrachtsbesluit wordt beoordeeld en die voorziening of het verzoek daartoe de overdrachtstermijn schorst. In de specifieke feiten en omstandigheden als in deze procedure aan de orde, waarbij de rechtmatigheid van een tweede overdrachtsbesluit wordt beoordeeld, kan de overdrachtstermijn niet meer worden geschorst doordat het eerste overdrachtsbesluit definitief is geworden en de overdrachtstermijn van aanvang af ononderbroken heeft voortgeduurd.
19. De rechtbank is bekend met de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:556) waarin de Afdeling overweegt dat “een voorlopige voorziening waarbij de feitelijke uitvoering van de overdracht wordt opgeschort een verzoek is dat valt onder artikel 27, derde lid (…) en dat ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn ook wordt opgeschort door een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht”. De rechtbank komt dus, mede gelet op de recente Hof-jurisprudentie, tot een andere conclusie. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2593), en met name rechtsoverweging 4.5 waarnaar ook door eiser is verwezen in zijn aanvullende beroepsgronden. De rechtbank wijst tan aanzien van haar redenering ook op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 24 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:11673). 20. De rechtbank concludeert dan ook dat de beroepsgrond van eiser, dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken omdat het claimakkoord tot stand is gekomen op 30 september 2023 en de overdrachtstermijn niet voor ommekomst van zes maanden na 30 september 2023 is opgeschort, gestuit of verlengd, slaagt. De omstandigheid dat het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de op 16 januari 2024 geplande feitelijke overdracht tot gevolg heeft gehad dat eiser naar nationaal recht een verblijfsrecht had en geplande feitelijke overdracht was verboden, doet hier dus niet aan af. Zoals het Hof heeft overwogen, kan een lidstaat niet bepalen dat een uit zijn nationale recht voortvloeiende
opschorting van de uitvoeringvan een overdrachtsbesluit tot opschorting of stuiting van de overdrachts
termijnleidt. Het Hof heeft hieraan toegevoegd dat het verstrijken van de overdrachtstermijn immers leidt tot een overgang van de verantwoordelijkheid tussen lidstaten, zodat sprake zou zijn van een wijziging van de verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten als zou worden toegestaan dat elke lidstaat de regels voor de berekening van die termijn aanpast naar de inhoud van zijn nationale regeling. Een dergelijke uitleg van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening zou, aldus het Hof, bovendien in de weg staan aan de verwezenlijking van het doel van de Dublinverordening, aangezien deze de berekening van de overdrachtstermijn kan vertragen om redenen die de Uniewetgever niet heeft aanvaard, waardoor deze termijn elk nuttig effect zou kunnen verliezen en de behandeling van de asielverzoeken buitensporig zou kunnen worden uitgesteld.
21. Dit betekent dat verweerder verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Dit betekent ook dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van de andere beroepsgronden en bij de beoordeling van het door verweerder aan de rechtbank doorgezonden bezwaar tegen de tweede geplande feitelijke overdracht. De rechtbank zal de overige beroepsgronden dan ook niet bespreken. Het beroep dat is gericht tegen het overdrachtsbesluit van 6 maart 2024 zal dan ook gegrond worden verklaard.
22. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 20 februari 2024 tegen de feitelijke overdracht niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft eiser ter zitting namelijk gevraagd wat zijn belang is van een inhoudelijke beoordeling hiervan, nu de op 16 januari 2024 geplande feitelijke overdracht geen doorgang heeft gevonden omdat deze -op zijn verzoek om een voorziening te treffen- was verboden door de voorzieningenrechter. Eiser heeft daarop alleen gewezen op een mogelijke proceskostenveroordeling. De rechtbank acht dit niet een procesbelang voor eiser omdat hij met de getroffen voorziening reeds heeft bereikt wat hij beoogde met dit rechtsmiddel. Eiser heeft dus geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn standpunt dat zijn bezwaar tegen de op 16 januari 2024 geplande feitelijke overdracht ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.
23. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser omdat de overdrachtstermijn is verstreken zonder dat verweerder eiser heeft overgedragen. Het beroep tegen het overdrachtsbesluit van 6 maart 2024 is gegrond. Het overdrachtsbesluit van 8 december 2023 staat weliswaar in rechte vast, maar kan door verweerder niet meer worden geëffectueerd. De rechtbank hoeft dit besluit niet te vernietigen en kan dit ook niet omdat het besluit in rechte vaststaat en dus niet ter toetsing voorligt.
24. De rechtbank zal verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen op de herhaalde asielaanvraag van 26 januari 2024. De rechtbank merkt hierbij op dat indien verweerder na het horen van eiser tot de conclusie komt dat eiser in aanmerking voor internationale bescherming moet worden gebracht, hij aan eiser een verblijfsvergunning zal moeten verlenen met ingang van de datum van de eerste asielaanvraag die verweerder buiten behandeling heeft gesteld en dus met ingang van 9 augustus 2023. Ook dit volgt uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5570), welke uitspraak op 27 maart 2024 door de Afdeling is bevestigd (ECLI:NL:RVS:2024:1248). 25. Verweerder moet dus een nieuw en inhoudelijk besluit nemen op de asielaanvraag van eiser. Omdat verweerder eiser zal moeten horen over zijn asielmotieven, zal de rechtbank geen termijn hiervoor bepalen. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen de feitelijke overdracht is niet-ontvankelijk.
26. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken omdat het beroep tegen het overdrachtsbesluit gegrond wordt verklaard en de rechtbank zal daarbij de standaardmatig toegekende punten en bedragen hanteren.
27. Beslist wordt als volgt.