ECLI:NL:RBDHA:2024:17025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de Minister van Asiel en Migratie op 21 augustus 2024 aan eiser heeft opgelegd. Eiser, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. C. Chen, heeft op 1 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die voortvloeit uit de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder, op 9 september 2024, de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich op de periode na het sluiten van het onderzoek op 3 september 2024.

Eiser betoogt dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat er na de aanvraag voor een laissez-passer op 30 augustus 2024 geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen wel zicht op uitzetting is, aangezien de aanvraag in behandeling is en enige tijd voor de verwerking daarvan moet worden gegund. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.

Daarnaast voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank concludeert dat de minister wel degelijk voortvarend handelt, gezien de rapportage en het vertrekgesprek dat op 27 september 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek tot schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 21 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraak van 9 september 2024. [1]
Eiser heeft op 1 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 september 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, omdat er na het verzenden van de laissez-passer aanvraag op 30 augustus 2024 nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is ontvangen. Dit in combinatie met het feit dat nog niet bekend is wanneer eiser aan de Algerijnse autoriteiten zal worden gepresenteerd, maakt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 27 september 2024 aangeeft enkel met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te willen spreken over zijn vertrek, doet niet af aan het gegeven dat de voortduring van de maatregel van bewaring enkel mogelijk is als er zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [3] Uit de M120 volgt dat er op 23 augustus 2024 een laissez-passer aanvraag gedaan en is deze tot op heden in behandeling bij de Algerijnse autoriteiten. Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om een laissez-passer aanvraag te behandelen. Eiser heeft met zijn standpunt dat het voor hem niet bekend is wanneer hij wordt gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten niet aannemelijk gemaakt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister voor het laatste op 12 september 2024 heeft gerappelleerd. Dat de minister op 27 september 2027 een vertrekgesprek heeft gehouden, doet wat eiser betreft hier niet aan af.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 12 september 2024 heeft gerappelleerd en op 27 september 2024 een vertrekgesprek heeft gehouden. Voorgaande betekent dat de minister in dit geval voldoende voortvarend handelt. Dat aan eiser, ondanks deze handelingen, nog niet is medegedeeld of en wanneer hij wordt uitgezet, maakt niet dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De minister is met betrekking tot de uitzetting namelijk ook afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W, Bodt, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14664.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.