ECLI:NL:RBDHA:2024:19635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
NL24.44427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is opgelegd op 21 augustus 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 november 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 8 oktober 2024. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat er geen reactie van de Algerijnse autoriteiten was ontvangen op de laissez-passer aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen wel zicht op uitzetting is en dat de minister voldoende voortvarend handelt. Eiser had onvoldoende stappen ondernomen om zijn terugkeer te bespoedigen, wat ook meeweegt in de beoordeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 21 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel en het voortduren hiervan al eerder getoetst bij uitspraak van 9 september 2024 [1] en 16 oktober 2024. [2]
Eiser heeft op 12 november 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 november 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
2. Uit de uitspraak van 16 oktober 2024 op het eerste vervolgberoep volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 oktober 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, omdat er na het verzenden van de laissez-passer aanvraag op 30 augustus 2024 nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is ontvangen. Dit in combinatie met het feit dat nog niet bekend is wanneer eiser aan de Algerijnse autoriteiten zal worden gepresenteerd, maakt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [4] Uit de M120 volgt dat er op 23 augustus 2024 een laissez-passer aanvraag is gedaan en deze is tot op heden in behandeling bij de Algerijnse autoriteiten. Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om een laissez-passer aanvraag te behandelen. Eiser heeft met zijn betoog dat het voor hem niet bekend is wanneer hij wordt gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten niet aannemelijk gemaakt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 24 oktober 2024 het laatste vetrekgesprek heeft gehouden. Eiser merkt op dat de minister op 14 november 202 nog wel heeft gerappelleerd maar dat dit later is gebeurd dan gebruikelijk, namelijk niet na 21 dagen maar na 23 dagen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 24 oktober 2024 een vertrekgesprek heeft gehouden en op 14 november 2024 heeft gerappelleerd. Voorgaande betekent dat de minister in dit geval voldoende voortvarend handelt. Dat de minister na 23 dagen heeft gerappelleerd – in plaats van de door eiser gestelde termijn van 21 dagen – maakt niet dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser zelf onvoldoende stappen onderneemt om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. Hij heeft weliswaar een gesprek gevoerd over zijn terugkeer met het IOM, maar niet is gebleken dat hij ook inspanningen verricht om identiteits- en nationaliteitsdocumenten te verkrijgen. Van eiser mag dit wel worden verwacht.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14664.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17025.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:282