ECLI:NL:RBDHA:2024:14664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.33140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 9 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 21 augustus 2024, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring, met name de zware gronden die door de minister waren aangevoerd. De rechtbank heeft de zaak op 3 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De zware gronden, waaronder het onttrekken aan toezicht en het niet naleven van eerdere vertrekverplichtingen, werden door de rechtbank als feitelijk juist beoordeeld. Eiser had eerder meerdere keren met onbekende bestemming het toezicht ontlopen, wat de minister het recht gaf om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom dit niet mogelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde (beiden via een beeldverbinding). De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betwist de zware grond 3b aangezien hij heeft aangegeven mee te zullen werken aan zijn terugkeer naar Algerije. Eiser betwist ook zware grond 3c en stelt in dit kader dat hij wel uitvoering heeft gegeven aan zijn vertrekplicht omdat hij vanuit Zwitserland is overgedragen. Voor zover eiser bij het terugkeerbesluit van 16 januari 2024 is opgedragen de Europese Unie te verlaten, had hij hier geen weet van.
1.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De zware grond 3b is feitelijk juist. Uit het dossier blijkt dat eiser meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken (op 26 oktober 2023, 27 november 2023 en 18 april 2024). Dat eiser nu stelt mee te zullen werken aan zijn terugkeer naar Algerije, doet niet af aan het feit dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De minister mocht daarom de zware grond 3b tegenwerpen aan eiser. Ook grond 3c is feitelijk juist. De minister heeft eiser bij terugkeerbesluit van 16 januari 2024 de verplichting opgelegd om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Met zijn vertrek naar Zwitserland heeft hij niet aan deze verplichting voldaan. Het terugkeerbesluit is verstuurd aan de toenmalige gemachtigde van eiser. Gelet hierop heeft de minister het besluit op juiste wijze bekendgemaakt. Eiser wordt dan ook geacht met de inhoud hiervan bekend te zijn.
1.3.
Omdat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De rechtbank hoeft daarom de andere betwiste gronden niet te bespreken.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
2. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser voert aan dat hij in Zwitserland al in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, wat belastend voor hem was. Bovendien heeft eiser aangegeven dat hij zal meewerken aan zijn terugkeer naar Algerije.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser eerder in de gelegenheid is gesteld om zelfstandig terug te keren naar Algerije, maar dat hij geen gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid en in plaats daarvan met onbekende bestemming is vertrokken. Dat eiser al in Zwitserland in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, maakt niet dat de minister eiser in Nederland niet in bewaring had mogen stellen en had moeten volstaan met een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.