ECLI:NL:RBDHA:2024:16939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33431 en NL24.33433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 16 oktober 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 23 augustus 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen, op 3 oktober 2024 behandeld. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de minister in stand blijven.

De rechtbank overweegt dat de minister op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de aanvragen in behandeling te nemen, aangezien Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De rechtbank toetst of de besluiten bevoegd zijn genomen en constateert dat er een gebrek is, maar besluit dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Eisers hebben aangevoerd dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan vanwege een gebrek aan rechtshulp in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheden van eisers niet voldoende bijzonder zijn om de asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan deze bepaling. De uitspraak eindigt met de mededeling dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.33431 en NL24.33433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer][eiseres], v-nummer: [nummer]

samen: eisers
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen hangende deze beroepen, [2] op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat het besluit om hun aanvragen niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval is volgens de minister Duitsland verantwoordelijk voor de asielaanvragen en heeft Nederland bij Duitsland verzoeken om terugname gedaan. Duitsland heeft deze verzoeken aanvaard. Het terugnameverzoek van eiser is ingewilligd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening en het terugnameverzoek van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
4. De rechtbank ziet zich, ambtshalve toetsend, geplaatst voor de vraag of de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen. De rechtbank constateert dat de besluiten zijn genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen op asielaanvragen sinds 2 juli 2024 bij de minister ligt. Daarmee kennen de besluiten een gebrek.
4.1.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. [4] Niet in geschil is dat het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris, die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. Dit volgt uit de ‘Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie’ van 2 juli 2024. [5] Gelet hierop is niet aannemelijk dat het gebrek van invloed is geweest op de inhoud van het besluit. Daarbij komt dat de minister op de zitting heeft aangeven de besluiten voor zijn rekening te nemen. Bij het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in de regel een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op de aard van het gebrek en de omstandigheid dat eisers door het gebrek niet in hun belangen zijn geschaad, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers voeren aan dat de minister voor Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Hiervoor zijn volgens eisers voldoende concrete aanknopingspunten. Zo is er in Duitsland sprake van een gebrek aan rechtshulp waardoor eiser geen, althans niet tijdig, beroep kon indienen tegen de afwijzing van zijn asielverzoek. [6] Eiser heeft in Duitsland documenten, in de Duitse en Engelse taal, ontvangen waarin stond dat zijn asielverzoek is afgewezen en hij hiertegen in beroep kon gaan. Deze documenten heeft hij niet allemaal direct gelezen, waardoor hij pas na afloop van de beroepstermijn begreep dat zijn asielverzoek was afgewezen. De Duitse autoriteiten maken het niet mogelijk om op andere wijze alsnog in beroep te gaan tegen het negatieve besluit. Door het gebrek aan rechtsbijstand is eiser verder de mogelijkheid ontnomen om aanspraak te maken om zijn gezin bij elkaar te houden, [7] aangezien niet gelijktijdig inhoudelijk is beslist op de asielaanvraag van eiseres. Hierdoor en omdat zij bij eiser wilde zijn, zag zij zich gedwongen om de opvang in Duitsland te verlaten nadat de aanvraag van eiser was afgewezen. Ook wordt door het gebrek aan rechtshulp klagen bij de Duitse autoriteiten bemoeilijkt. De minister verwijst daarom ten onrechte naar de algemene gang van zaken in Duitsland en de mogelijkheid tot klagen. De Duitse autoriteiten hebben gelet op voorgaande geen blijk gegeven van een zorgvuldige beoordeling in de asielprocedures van eisers. Ook hebben de Duitse autoriteiten in strijd gehandeld met artikel 7 van het EU Handvest door eisers ten onrechte niet samen in de opvang te laten verblijven. [8] In het besluit van eiseres staat in dit kader ten onrechte dat zij niet uit eigen ervaring kan verklaren over wat er na de Dublinoverdracht zal gebeuren. Eisers zijn namelijk eerder niet bij elkaar geplaatst in de opvang, ook nadat zij hebben geklaagd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [9] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [10] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [11] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [12] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), terecht op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. [13] Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Duitsland de internationale verplichtingen niet nakomt. De situatie in Duitsland met betrekking tot de opvangvoorzieningen en de rechtsbijstand zoals die in het AIDA-rapport naar voren komt, geeft geen ander beeld van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven en die zijn beoordeeld door de Afdeling. [14] Ten aanzien van het gebrek in de rechtshulp verwijst de minister terecht naar artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn waaruit volgt dat (kosteloze) rechtsbijstand in het geval van een beroepsprocedure mogelijk moet zijn, maar dat hier ook voorwaarden aan verbonden kunnen worden. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om in beroep te gaan tegen de afwijzing van zijn asielverzoek. Zoals eiser ook zelf heeft verklaard heeft hij documenten in de Engelse taal ontvangen van de Duitse autoriteiten, waarin stond dat hij binnen een bepaalde termijn in beroep kan gaan. Dat eiser deze documenten niet tijdig goed heeft doorgenomen, komt voor zijn eigen risico, omdat ook van een asielzoeker verwacht mag worden dat hij documenten die gaan over zijn eigen asielprocedure goed doorneemt. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser zelf ook verantwoordelijk was om tijdig beroep in te stellen. Dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielverzoek, betekent ook niet dat er sprake is van een systematische tekortkoming in de asielprocedure in Duitsland of een onzorgvuldige beoordeling van eisers asielverzoek. Wat betreft de opvangvoorzieningen stelt de minister zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eisers geen toegang kunnen krijgen tot de opvang of andere voorzieningen. Dat eisers niet samen in de opvang zijn geplaatst, maakt evenmin dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het asielsysteem in Duitsland of een met artikel 7 van het EU Handvest strijdig handelen. Tot slot stelt de minister ook terecht dat voor eisers de mogelijkheid bestaat om te klagen over de opvangvoorzieningen en het gebrek aan rechtshulp bij de aangewezen (hogere) autoriteiten van Duitsland. Er is niet gebleken dat voor eisers die mogelijkheid niet bestaat of bij voorbaat zinloos is.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
6. Eisers betogen verder dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen inhoudelijk had moeten behandelen dan wel niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan deze bepaling. Eisers wijzen erop dat er ook aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening wanneer er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Anders is er immers ook geen sprake meer van onverplicht opnemen in de procedure. In dit kader dient de minister dan ook alle omstandigheden, ook die hiervoor zijn weergegeven over de opvang en gebrek aan rechtsbijstand, mee te nemen in de beoordeling. Daarnaast volgt uit de overgelegde stukken dat eiseres inmiddels acht weken zwanger is. Dit is reden genoeg voor de minister om de asielaanvragen aan zich te trekken.
6.1.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De minister gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [15] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om deze discretionaire bevoegdheid toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister enigszins terughoudend.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen op grond van zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. De minister heeft dit besluit voldoende gemotiveerd. Op de zitting heeft de minister namelijk niet ten onrechte gesteld dat de aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De verklaringen en ervaringen van eisers over de opvang en gebrek aan rechtshulp zijn namelijk al voldoende getoetst in het kader van de vraag of ten aanzien van Duitsland nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024. [16] Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling hoeft de minister dezelfde persoonlijke ervaringen niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [17] Daarbij is van belang dat uit de voorgaande overweging volgt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het betoog dat alleen de zwangerschap van eiseres al reden genoeg is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, volgt de rechtbank ook niet. De zwangerschap op zich zorgt er niet voor dat eiseres in een medische toestand verkeert die aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht zelf. Verder is ook niet gebleken dat Nederland het aangewezen land is voor de eventuele benodigde medische behandeling en deze behandeling niet in Duitsland beschikbaar is. Bovendien mag de minister, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn als die in Nederland. Niet gesteld of gebleken is dat er overige omstandigheden zijn die maken dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening moest toepassen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de besluiten tot het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaaknummers: NL24.33432 en NL24.33434.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Vergelijk ABRvS 9 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3714.
5.Scr. 2024, 23190.
6.AIDA-rapport Duitsland update 2023, p. 54 en 66.
7.Artikel 23 Definitierichtlijn.
8.AIDA-rapport Duitsland update 2023, p. 71.
9.HvJ EU 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
10.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
11.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en HvJ EU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
12.Arrest N.S., punt 82.
13.Hierbij verwijst de minister naar: ABRvS 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3291, ABRvS 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:913.
14.ABRvS 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661 en Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 19 augustus 2024, zaaknummer: NL24.27959 (niet gepubliceerd).
15.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
16.ABRvS 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661 en Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 19 augustus 2024, zaaknummer: NL24.27959 (niet gepubliceerd).
17.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.