ECLI:NL:RBDHA:2024:16877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 18 juni 2024. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Groningen, waar de eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P. Zijlstra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de eiser. De minister heeft nieuwe cijfers gepresenteerd over de periode van augustus 2024, waaruit blijkt dat er zicht is op uitzetting naar Algerije. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de eiser niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38552

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C, B en X (gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858) heeft de minister op 3 oktober 2024 de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld en de rechtbank verzocht om een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep in die zin dat eiser geacht wordt een verzoek om schadevergoeding te hebben ingediend indien de voortduring van de maatregel onrechtmatig wordt bevonden.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is met bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 juli 2024 [1] (in de zaak NL24.28395) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser voert aan dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is. Hij betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, aangezien er slechts standaard op de lp-aanvraag wordt gerappelleerd en er nog geen presentatie is gepland bij de autoriteiten van Algerije. Eiser stelt verder dat, hoewel er in het algemeen mogelijk enig uitzicht is op uitzetting naar Algerije, er in zijn specifieke geval geen sprake, nu de bewaring reeds vier maanden voortduurt en hij heeft meegewerkt aan de vertrekgesprekken.
Oordeel van de rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure driemaal heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 2 oktober 2024, en driemaal een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, laatstelijk op 23 september 2024. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
4.1.
Voorts overweegt de rechtbank dat de minister ter zitting nieuwe cijfers heeft gepresenteerd over de periode van augustus 2024. De minister heeft toegelicht dat in deze periode 139 nationaliteiten zijn bevestigd en dat er 21 lp’s zijn afgegeven. Gelet op deze cijfers en de uitspraak van de Afdeling van 6 mei [2] concludeert de rechtbank dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. Ook zijn verder geen aanknopingspunten dat Algerije geen lp binnen een redelijke termijn aan eiser zou kunnen verstrekken. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid, nog niet van zwaarwegende betekenis. Er is immers niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat er voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
4.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Dat eiser meewerkt aan de vertrekgesprekken, betekent niet dat hij meewerkt aan zijn uitzetting. aangezien eiser in het laatste vertrekgesprek van 23 september 2024 heeft aangegeven niet van plan is zelf actie te ondernemen. Om deze reden kan, gelet op de weigerachtige houding van eiser, eveneens worden aangenomen dat er zicht is op uitzetting
4.3.
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat de bewaring in de onderhavige beoordelingsprocedure onevenredig bezwarend is geworden of waarin de minister aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 30 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11866
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.