ECLI:NL:RBDHA:2024:16504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.26716 en AWB 24/10834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COa voor een minderjarige asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een minderjarige asielzoeker, was eerder betrokken bij meerdere incidenten in de opvang en werd op basis van zijn gedrag geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de incidenten en de impact op de veiligheid van het personeel en andere bewoners. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat hij als statushouder niet onder de doelgroep van de HTL viel en dat er sprake was van discriminatie. Ook de argumenten over de huisregels en de beperking van zijn bewegingsvrijheid werden door de rechtbank niet gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat de huisregels 'foreseeable en accessible' waren en dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet in strijd was met de artikelen 3 en 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat er voldoende rekening was gehouden met de minderjarigheid van eiser en dat de maatregel niet onrechtmatig was. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26716 en AWB 24/10834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaken tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie,de minister (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva [1] , te plaatsen in een HTL [2] te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw [3] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/10834. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.26716.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 7 juni 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 9 augustus 2022 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Sinds zijn plaatsing in de opvang op
9 augustus 2022 is eiser betrokken geweest bij 36 incidenten, waarbij agressie en geweld tegen personeel en medebewoners een rol hebben gespeeld. Eiser heeft meerdere time-out periodes gehad, hij is van locatie verplaatst en er zijn 16 correctiegesprekken met eiser gevoerd. Eiser is aangemeld voor school, maar hij is niet bereid geweest hieraan deel te nemen. Ook is er meerdere malen contact geweest met voormalig begeleiders van de AMV [4] -locatie voor tips over de bejegening van eiser.
1.2.
Op 2 juni 2024 heeft een incident plaatsgevonden waarbij eiser meermaals fysiek en verbaal agressief was tegen verschillende medewerkers. Deze gedragingen hebben volgens het COa opnieuw een zeer grote impact op de (belevening van de) veiligheid van het COa-personeel en de beveiliging.
1.3.
Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 7 juni 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit

2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zich terecht op het standpunt gesteld dat een plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is door het incident op 2 juni 2024. Eiser was tijdens dit incident meermaals fysiek en verbaal agressief tegen verschillende medewerkers en dit heeft een zeer grote impact gehad. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep de kwalificatie van het incident, de impact van zijn gedrag en de toerekenbaarheid hiervan niet heeft betwist.
Discriminatoire behandeling
3. Eiser voert aan dat hij als statushouder niet onder de doelgroep van de HTL valt, dan wel dat er sprake is van een discriminatoire behandeling. Hij heeft dezelfde rechten als een Nederlander en overlastgevende Nederlanders in een sociale huurwoning worden ook niet in de HTL geplaatst, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Het COa heeft terecht gesteld dat statushouders op grond van artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva, voor wat betreft het recht op opvang, gelijkgesteld zijn met asielzoekers. Eiser heeft daarom recht op opvang zolang hij nog geen woning toegewezen heeft gekregen door de gemeente, maar omdat hij de huisregels in het azc [5] heeft overtreden, wordt hem nu tijdelijk opvang geboden in de HTL. Eisers situatie is daarmee anders dan die van iemand die een woning huurt in de sociale sector. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een verschillende behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank volgt eiser niet in de stellingen dat de HTL-plaatsing in strijd is met het Vluchtelingenverdrag of het non-discriminatie beginsel.
Publicatie huisregels HTL en schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM (privéleven)
4. Eiser heeft aangevoerd dat de plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 8 EVRM [6] en met artikel 7 van het Handvest [7] , omdat de huisregels zoals die in de HTL gelden niet zijn gepubliceerd, terwijl deze huisregels wel zijn recht op privé- en familieleven beperken.
4.1
Gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging in de uitvoering van het recht op privé- en familieleven toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien (‘in accordance with the law’) en in een democratische samenleving noodzakelijk is met oog op de belangen die in artikel 8, tweede lid, van het EVRM worden genoemd. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM [8] betekent ‘in accordance with the law’ niet dat beperkingen per se een formeel-wettelijke grondslag moeten hebben, maar kunnen ook common law (gewoonterecht), andere vormen van ongeschreven recht en beleidsregels een grondslag voor beperking opleveren. [9] Om als ‘law’ in de zin van het EVRM te worden aangemerkt is wel vereist dat de regels ‘foreseeable and accessible’ (voorzienbaar en toegankelijk) zijn. [10]
4.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser met deze grond de regels die in de HTL gelden en volgens eiser zijn leven beperken aan de orde stelt. Eiser heeft daarnaast niet bestreden dat de huisregels van de HTL kunnen worden aangemerkt als grondslag voor een beperking. Eiser heeft enkel gesteld dat deze regels niet ‘foreseeable and accessible’ zijn nu ze niet officieel zijn gepubliceerd, terwijl eiser meent dat zij dit, ook naar de wet, wel hadden moeten zijn.
4.3.
De rechtbank zal daarom beoordelen of de huisregels kunnen worden aangemerkt als ‘foreseeable and accessible’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zoals uit het verweerschrift blijkt en ook ter zitting is bevestigd zijn bij binnenkomst op de HTL-locatie de huisregels aan eiser uitgereikt. Bij binnenkomst worden tijdens een intakegesprek - in het bijzijn van een tolk - de aanvullende, specifieke (huis)regels zoals deze gelden op de HTL besproken, uitgelegd en in kopie verstrekt. Ook bij de contactmomenten, zoals begeleidings- en evaluatiegesprekken op de HTL, worden de huisregels aan de orde gesteld.
4.4.
De rechtbank meent dat hiermee voldoende vast is komen te staan dat de huisregels van de HTL ‘accessible and foreseeable’ waren. Eisers enkele stelling dat hij niet op de hoogte was van de huisregels in de HTL is onvoldoende om te komen tot een ander oordeel. Ook eisers stelling dat onduidelijk is of de huisregels op de HTL ook in het Arabisch zijn opgehangen leidt niet tot een ander oordeel nu blijkt dat de huisregels in ieder geval in bij binnenkomst middels een tolk met hem zijn besproken.
5. Eiser heeft in het verlengde van het voorgaande gesteld dat, voor zover de regels al ‘accessible en foreseeable’ zouden zijn, er nog steeds sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest gezien de verregaande mate van inbreuk die door de HTL-regels worden gemaakt op zijn recht op privéleven. De regels beperken zijn vrijheid en privacy, door onder meer het voortdurend cameratoezicht, een verplicht dagprogramma, dagelijkse kamercontroles, fouilleringen, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag.
5.1.
De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder heeft geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig is dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM. [11] Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [12] anders over te oordelen. [13] Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig is, heeft eiser niet onderbouwd waarom daar in zijn specifieke geval sprake van zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van onrechtmatige plaatsing wegens schending van het recht op privéleven.
Is de HTL te klein om te kunnen kwalificeren als een bepaald gedeelte van Nederland?
6. Eiser voert aan dat artikel 56 van de Vw geen grondslag kan vormen voor de beperking van zijn bewegingsvrijheid tot het terrein van de HTL en de aangrenzende groenstrook. Artikel 56 van de Vw biedt enkel de mogelijkheid om op een gebied groter dan één plaats binnen hekken en muren te moeten verblijven. Daarbij verwijst eiser naar artikel 5.1 van het Vb [14] , waaruit de verplichting voor de vreemdeling volgt om zich in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden. Het HTL-gebouw met luchtplaatsen binnen de muren en hekken is volgens eiser te klein om te kunnen worden gekwalificeerd als een bepaald gedeelte van Nederland. Eiser leidt dit af uit de tekst van de artikelen 56 en 57 van de Vw.
6.1.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroepsgronden zijn eigen visie heeft geformuleerd over de vraag hoe volgens hem artikel 56 van de Vw en in samenhang daarmee artikel 5.1 van het Vb moeten worden uitgelegd. De rechtbank deelt de visie van eiser niet. Eiser heeft daarbij niet nader onderbouwd wat volgens hem minimaal moet worden verstaan onder een bepaald gedeelte van Nederland. Dat het gebouw van de HTL en de bijbehorende groenstrook niet onder die kwalificatie zouden kunnen vallen, is de rechtbank niet gebleken.
Is er strijd met het subsidiariteitsbeginsel?
7. Ook betoogt eiser dat het besluit om eiser in de HTL te plaatsen in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, omdat er voor een minder ingrijpende maatregel gekozen had kunnen worden. In het besluit is onvoldoende gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichtere maatregel, in het bijzonder een time-out plek of het onthouden van weekgeld in combinatie met een correctiegesprek of een leermaatregel. Eiser wijst erop dat met deze maatregelen ook een positieve gedragsverandering kan worden bewerkstelligd en de maatregelen er ook voor kunnen zorgen dat bewoners en medewerkers zich weer veilig voelen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel voldoende is gemotiveerd. Er is duidelijk beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het azc. Het COa heeft terecht overwogen dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat de veiligheid en leefbaarheid op het azc als gevolg van het gedrag van eiser dusdanig in het geding zijn gekomen dat HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is. Dit, om zowel de rust op het azc terug te laten keren als om eiser een gepaste omgeving te bieden waar hij de juiste begeleiding krijgt en aan zijn gedrag kan werken.
Is er sprake van een contra-indicatie?
8. Eiser voert verder aan dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding nu onvoldoende duidelijk is of er sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Het COa had eerst een psychiater moeten inschakelen, omdat er bij eiser hoogstwaarschijnlijk sprake is van een posttraumatische stressstoornis of een andere psychische aandoening. Nu in het proces-verbaal van het gehoor van 27 juni 2024 staat vermeld dat eiser een psycholoog nodig heeft en onder behandeling staat, had het BMA [15] ingeschakeld moeten worden.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft meegewogen bij de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat het COa zorgvuldig heeft gehandeld door GZA [16] op 4 juni 2024 te raadplegen. GZA heeft aangegeven dat er geen medische belemmeringen bestaan voor plaatsing van eiser in de HTL en heeft aangegeven dat het de zorg kan overnemen. Het COa heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om voorafgaand aan de plaatsing een psychiater te raadplegen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat BMA ingeschakeld had moeten worden. Eiser heeft niet uitgelegd wat de rol van specifiek het BMA in een dergelijke situatie zou moeten zijn.
Belang van het kind
9. Eiser stelt dat in de vrijheidsbeperkende maatregel en in het plaatsingsbesluit onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij minderjarig is. Eiser is er bij gebaat dat hij zich vrij kan bewegen en naar school kan gaan. Niet bij plaatsing tussen meerderjarige overlastgevende vreemdelingen.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa voldoende rekening gehouden met het feit dat eiser minderjarig is. In het plaatsingsbesluit is duidelijk uiteengezet dat er voorafgaand aan de plaatsing intensief overleg is geweest met Nidos [17] en er is gezamenlijk een plan van aanpak opgesteld met als doel een positieve gedragsverandering bij eiser te bewerkstelligen. De begeleider en gedragswetenschapper van de HTL, de gedragswetenschapper van het Nidos, de woonbegeleider van het azc in Maastricht en de jeugdbeschermer zullen met elkaar in overleg blijven treden om de doelen uit het plan van aanpak verder uit te werken en concreet te maken. Het besluit om een minderjarige in de HTL te plaatsen dient naar het oordeel van de rechtbank met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en de nodige terughoudendheid te worden genomen, maar dat neemt niet weg dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij het noodzakelijk kan zijn om een minderjarige vreemdeling tot ander gedrag aan te zetten of om de mogelijkheid te creëren om geschiktere opvang voor de vreemdeling in kwestie te vinden. Het COa heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke situatie zich hier heeft voorgedaan. Voor zover eiser er op heeft gewezen dat hij er bij gebaat is dat hij naar school kan gaan, wijst de rechtbank erop dat uit het dossier blijkt dat eiser is aangemeld voor school, maar dat hij niet bereid is geweest om daadwerkelijk naar school te gaan.
Vrijheidsontneming – artikel 6 Handvest/artikel 5 van het EVRM
10. Verder stelt eiser dat plaatsing in de HTL een onrechtmatige vrijheidsontneming betreft en wijst in dit verband onder meer op een tweetal arresten van het HvJ van de EU [18] van 12 november 2019 [19] en 14 mei 2020 [20] en een uitspraak van de het EHRM [21] : Ilias en Ahmed tegen Hongarije [22] .
10.1.
De rechtbank overweegt dat zij al eerder in de uitspraken van 10 juli 2022 [23] en 3 februari 2023 [24] tot de conclusie is gekomen dat de verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid in de HTL, niet leidt tot de conclusie dat sprake is van vrijheidsontneming. In het hoger beroep tegen de uitspraak van 3 februari 2023 heeft de Afdeling [25] bij uitspraak van 11 september 2023 bevestigd dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming inhoudt. [26] Eisers grond slaagt niet.
Conclusie ten aanzien van het plaatsingsbesluit
11. Uit het voorgaande volgt dat de gronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat de HTL-maatregel ten onrechte is opgelegd. Het COa heeft eiser in de HTL mogen plaatsen.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
12. De rechtbank oordeelt dat nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit en dit besluit rechtmatig wordt geacht en eiser geen andere gronden naar voren heeft gebracht het beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel ook niet slaagt.
Verzoek om heropening
13. Op 25 september 2024 heeft eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen. Eiser verwijst in de eerste plaats naar een brief van het COa aan de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie van 21 augustus 2024 en in de tweede plaats naar een huisartsenjournaal ten aanzien van eiser van 22 juli 2024, waaruit zou blijken dat de HTL geen goede plek voor eiser is.
13.1.
Als de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest kan zij op grond van artikel 8:68 Awb [27] het onderzoek heropenen. De rechtbank ziet daartoe in dit geval geen aanleiding en wijst het verzoek af. De brief van 21 augustus 2024 is een algemene brief die niet ziet op de specifieke situatie van eiser. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. In de informatie uit het huisartsenjournaal ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een heropening van het onderzoek, omdat het stuk niet leidt tot een ander oordeel over de plaatsing in de HTL. Op 4 juni 2024 heeft GZA in eerste instantie weliswaar aangegeven dat er medisch gezien bezwaar bestond tegen plaatsing van eiser in de HTL, maar enige tijd later op 4 juni 2024 heeft GZA laten weten dat er opnieuw met de huisarts is overlegd en eiser in de HTL geplaatst kon worden. De door eiser gelegde stukken werpen geen nieuw licht op de zaak van eiser.
Conclusie en gevolgen
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Handhaving- en Toezichtlocatie.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
5.Asielzoekerscentrum.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie o.a. EHRM 4 december 2008 (Dogru), ECLI:CE:ECHR:2008:1204JUD002705805.
10.Zie bijvoorbeeld EHRM 8 april 2021 (Vavřička v. Tsjechië), ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, punt 266.
11.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
12.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
13.Rechtbank Den Haag, 14 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
14.Vreemdelingenbesluit 2000.
15.Bureau Medische Advisering.
16.Gezondheidszorg Asielzoekers.
17.Landelijke voogdijorganisatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
18.Hof van Justitie van de Europese Unie
19.HvJEU, 12 november 2019, ECLI:EU:C2019:956.
20.HvJEU, 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367
21.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
22.EHRM, 21 november 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715.
23.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
24.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252
25.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State
27.Algemene wet bestuursrecht