ECLI:NL:RBDHA:2024:1889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.13340, AWB 23.5290, AWB 23.7001, AWB 23.7002 en AWB 23.5267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schending van het recht op privéleven van asielzoeker in Handhaving- en toezichtlocatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) over de rechtmatigheid van zijn plaatsing in een Handhaving- en toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen. De eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel die hem zijn vrijheid beperkte. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL op zich geen vrijheidsontneming opleverde, omdat de eiser de mogelijkheid had om de HTL voortijdig te verlaten. Echter, de rechtbank concludeerde dat de afname en inkijk van de telefoon van de eiser zonder wettelijke grondslag een schending van artikel 8 van het EVRM met zich meebracht. Dit leidde niet tot de onrechtmatigheid van de plaatsing in de HTL, maar de rechtbank oordeelde wel dat de plaatsingen van de eiser in de ROV-kamer als vrijheidsontneming moesten worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde de ROV-maatregelen en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 4.200,00 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank benadrukte het belang van deugdelijke kaders voor de opvang van asielzoekers en de noodzaak van een onafhankelijke klachtencommissie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13340, AWB 23/5290, AWB 23/7001, AWB 23/7002 en
AWB 23/5267.

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris),

hierna tezamen: verweerders
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2023 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser per 24 april 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 24 april 2023 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 20 maart 2023 (ROV-maatregel 1) heeft het COa besloten om eiser per 20 maart 2023 op grond van artikelen 10 en 19 van de Rva 2005 een ROV 06-maatregel, te weten het inhouden van alle Rva-verstrekkingen voor de duur van twee weken, op te leggen.
Bij besluit van 21 maart 2023 (ROV-maatregel 2) heeft het COa besloten om eiser per
3 april 2023 op grond van artikelen 10 en 19 van de Rva 2005 een ROV 06-maatregel, te weten het inhouden van alle Rva-verstrekkingen voor de duur van twee weken, op te leggen.
Bij besluit van 19 april 2023 (ROV-maatregel 3) heeft het COa besloten om eiser per
19 april 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 een ROV 06-maatregel, te weten het inhouden van alle Rva-verstrekkingen voor de duur van twee weken, op te leggen.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De zaken zijn bij de rechtbank als volgt geregistreerd:
Beroep tegen het plaatsingsbesluit
AWB 23/5290
Beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
NL23.13340
Beroep tegen ROV-maatregel 1
AWB 23/7001
Beroep tegen ROV-maatregel 2
AWB 23/7002
Beroep tegen ROV-maatregel 3
AWB 23/5267
Op 15 juni 2023 heeft eiser beroepsgronden ingediend in de zaken die gaan over het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel.
Op 19 juni 2023 heeft het COa een verweerschrift ingediend. Op 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
Op 22 juni 2023 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend in de zaken die gaan over het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. Tevens heeft eiser gronden ingediend in de beroepen tegen de aan hem opgelegde ROV-maatregelen.
Op 28 juli 2023 heeft de rechtbank schriftelijk vragen gesteld aan verweerders. Op
17 augustus 2023 heeft het COa deze vragen beantwoord. Op 28 augustus 2023 zijn namens eiser in alle zaken aanvullende gronden ingediend.
Op 31 augustus 2023 zijn de beroepen door de enkelvoudige kamer op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Eiser heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Verweerders hebben zich door mr. S. ten Cate laten vertegenwoordigen. Tevens was K. van der Veen (locatiemanager van de HTL) aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 13 september 2023 heeft de rechtbank, naar aanleiding van de behandeling ter zitting, vragen gesteld aan verweerders. Op 3 oktober 2023 heeft de gemachtigde van verweerders deze vragen beantwoord.
Op 9 november 2023 heeft de enkelvoudige kamer de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.
De nadere zitting van de meervoudige kamer heeft in alle zaken plaatsgevonden op
12 december 2023. Eiser is niet verschenen. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting waren tevens aanwezig K. van der Veen (inmiddels oud locatiemanager van de HTL), M. Hovenkamp (locatiemanager van de HTL), H. de Jonge (adjunct locatiemanager van de HTL) en L. van Els (jurist COa).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de feiten die hebben geleid tot de HTL-plaatsing en de ROV-maatregelen omdat eiser die niet als zodanig heeft bestreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden uitgegaan van de incidenten zoals deze zijn opgenomen in de verslagleggingen van het COa.
1.1.
Eiser is naar aanleiding van een incident op 9 maart 2023 in het AZC Almere op
9 maart 2023 geplaatst in de HTL te Hoogeveen.
1.2.
In de periode tussen 9 maart 2023 en 20 april 2023 heeft het COa bij de ROV- maatregelen 1 tot en met 3, ROV 06-maatregelen aan eiser opgelegd. Het COa stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 20 maart 2023 (ROV-maatregelen 1 en 2) en op 19 april 2023 (ROV-maatregel 3) schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser op 20 maart 2023 tijdens een gesprek met VluchtelingenWerk Nederland, nadat hem meermaals was verzocht om de ruimte te verlaten, slaande bewegingen gemaakt richting COa-personeel (ROV-maatregel 1). Ook heeft eiser op 20 maart 2023 vanuit de ROV-kamer zich herhaaldelijk fysiek agressief gedragen door al schreeuwend met een platte hand op de ruiten van de kamer te slaan en door tegen deuren te trappen (ROV-maatregel 2). Verder heeft eiser op 19 april 2023 een medebewoner met de onderkant van zijn voet op het hoofd getrapt (ROV-maatregel 3). Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregelen op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat deze de ROV 06-maatregelen rechtvaardigen. Bij een ROV 06-maatregel in de HTL worden alle verstrekkingen onthouden en wordt opvang geboden in een aparte kamer in de HTL.
1.3.
Op 20 april 2023 heeft eiser de HTL vrijwillig verlaten.
1.4.
Eiser heeft zich opnieuw voor opvang gemeld. Bij het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 24 april 2023 opnieuw in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 9 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft op 9 maart 2023 zich fysiek en verbaal agressief gedragen door al schreeuwend een prullenbak in de richting van medebewoners te gooien en door een gat in een deur te trappen. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit opnieuw een plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.5.
Bij de vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000, heeft de staatssecretaris eiser verplicht om zich met ingang van 24 april 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris ziet in de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden geen redenen om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.6.
Eiser heeft op 27 april 2023 de HTL opnieuw vrijwillig verlaten. De staatssecretaris heeft op 27 april 2023 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven.
Beoordeling rechtbank
Geen onafhankelijke en/of onpartijdige rechtspraak
2. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat er geen sprake is van onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak omdat alle HTL-zaken na eerdere principiële uitspraken van de zittingsplaats Groningen ook weer naar de zittingsplaats Groningen worden verwezen. Eiser verzoekt hierom de zaak te verwijzen naar een andere zittingsplaats.
2.1.
De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan eerder door deze rechtbank en zittingsplaats is gedaan in rechtsoverweging 3 van de uitspraak van 3 februari 2023. [1] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een verwijzing naar een andere zittingsplaats.
Contra-indicatie
3. Eiser voert aan dat voorafgaand aan de plaatsing in de HTL niet deugdelijk is getoetst of hij wegens zijn psychische problematiek in de HTL kon worden geplaatst. Volgens eiser is uit de stukken niet gebleken dat er voorafgaand aan de plaatsing overleg heeft plaatsgevonden tussen GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) van de reguliere opvanglocatie en GZA van de HTL, zoals het Maatregelenbeleid van het COa voorschrijft. [2] Eiser voert verder in zijn algemeenheid aan dat de HTL onvoldoende is toegerust op de opvang van vreemdelingen met psychische klachten.
3.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier blijkt dat voorafgaand aan de plaatsing op 24 april 2023 door GZA Hoogeveen een akkoord is gegeven voor (her)plaatsing van eiser in de HTL. Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat er voorafgaand aan de plaatsing van een vreemdeling in de HTL overleg plaatsvindt tussen GZA op de reguliere locatie en GZA Hoogeveen. Echter in het geval van eiser was de HTL op het moment van de (her)plaatsing op 24 april 2023 de laatste opvanglocatie waar eiser heeft verbleven, namelijk van 9 maart 2023 tot 20 april 2023. De rechtbank is van oordeel dat het COa daarom terecht GZA Hoogeveen heeft gevraagd om een nieuw akkoord. Zij waren immers op de hoogte van de meest recente medische gegevens van eiser. Ook op basis van de door eiser overgelegde medische stukken blijkt niet dat dit anders is.
3.2.
De rechtbank overweegt verder dat uit de overgelegde medische stukken wel enige kwetsbaarheid van eiser lijkt te blijken. Uit zijn medisch dossier volgt immers dat er veelvuldig medische zorg voor en door eiser is ingeschakeld. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat er tijdens zijn verblijf in de HTL onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke situatie van eiser, zoals artikel 21 van de Opvangrichtlijn [3] vereist. Dat de aan eiser geboden medische zorg niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, betekent niet dat er geen rekening is gehouden met zijn zorgbehoeften. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om de plaatsing in de HTL onrechtmatig te achten. Daarnaast heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat de HTL in zijn algemeenheid onvoldoende is toegerust om vreemdelingen met psychische klachten op te vangen. Bovendien is ter zitting namens het COa toegelicht dat er voor COa-medewerkers in de HTL een aparte leerlijn is ontwikkeld voor omgang met psychische- en verslavingsproblematiek en dat er inmiddels fulltime een gedragsdeskundige aanwezig is op de HTL.
Vrijheidsontneming - artikel 5 van het EVRM
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming betreft. Eiser beroept zich in dit kader op het FMS arrest. [4] Eiser voert aan dat er voor hem geen realistische keuze bestaat om de HTL eerder te verlaten gelet op de gevolgen hiervan. Verder is eiser feitelijk opgesloten en is hij afhankelijk van COa-medewerkers om de HTL te kunnen verlaten. Ook bestaat er geen juridische garantie dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven bij het verlaten van de HTL waardoor eiser kans loopt een strafbaar feit te plegen bij het verlaten van de HTL. Verder is er volgens eiser sprake van vrijheidsontneming omdat hij nadat hij de HTL een dag had verlaten bij terugkomst is gestraft door de oplegging van een ROV-maatregel. Tot slot voert eiser aan dat bij plaatsing in de HTL het risico bestaat dat iemand langer dan de maximale verblijfsduur van 13 weken in de HTL verblijft. Dit komt omdat het verblijf in een ROV-kamer in de HTL niet wordt meegeteld bij de totale verblijfsduur en omdat iedere keer na het ‘vrijwillig’ verlaten van de HTL en vervolgens weer terugkeren een nieuw plaatsingsbesluit wordt genomen met opnieuw een verblijfduur van maximaal 13 weken.
4.1.
De rechtbank verwijst voor het toetsingskader naar de uitspraken die zijn gedaan door deze rechtbank en deze zittingsplaats van 10 juli 2020 [5] en 3 februari 2023. [6] Eisers stelling dat de wettelijke basis voor de plaatsing in de HTL ontbreekt omdat er sprake is van (onrechtmatige) vrijheidsontneming is in deze uitspraken aan de orde gekomen. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om anders te oordelen over de vraag of er bij een HTL-plaatsing sprake is van vrijheidsontneming. Dat geldt ook voor de stelling dat er geen realistische keuze bestaat om de HTL te verlaten. De rechtbank zal in rechtsoverwegingen 6.3. en 6.4. ingaan op de vraag of plaatsing in de ROV-kamer aangemerkt kan worden als vrijheidsontneming.
4.2.
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser als gevolg van de onderhavige plaatsing en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel slechts vier dagen in de HTL heeft verbleven. Ook is niet gebleken dat eiser in totaal, dus in combinatie met eerdere opgelegde plaatsingsbesluiten ten aanzien van hetzelfde incident, langer dan 13 weken in de HTL heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven niet dat er in het geval van eiser sprake is van een onrechtmatige vrijheidsontneming. Eisers stelling dat hij afhankelijk is van de medewerkers van de HTL om de locatie daadwerkelijk te kunnen verlaten, leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot een andere afweging op grond van artikel 5 van het EVRM. Het is niet gebleken dat vreemdelingen, nadat zij de wens hebben geuit de HTL vrijwillig te willen verlaten, hierin (onnodig) worden belet.
4.3.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de plaatsing in de HTL geen onrechtmatige vrijheidsontneming oplevert. De rechtbank acht hiertoe van doorslaggevend belang dat eiser nog altijd de mogelijkheid heeft om de HTL voortijdig te verlaten, zoals hij ook heeft gedaan.
Plaatsing in de HTL en schending van artikelen 3 en 8 van het EVRM
5. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat plaatsing in de HTL in strijd is met artikelen 3 en 8 van het EVRM omdat er na plaatsing een reëel risico bestaat dat hij wordt onderworpen aan buitenproportioneel willekeurig geweld waarvoor geen wettelijke basis aanwezig is. Eiser wijst in dit kader op de Inspectierapporten van 12 oktober 2022 [7] en 27 maart 2023. [8] Eiser voert aan dat hij meermaals is onderworpen aan fouilleringen, dat hij is mishandeld door COa-medewerkers en dat zijn telefoon is afgepakt waarbij kennis is genomen van de communicatie tussen eiser en zijn gemachtigde en waarbij COa-medewerkers filmpjes, waarop COa-medewerkers te zien waren, hebben verwijderd. Dit alles zonder wettelijke basis. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM wijst eiser verder nog op de vergaande mate van ontneming/beperking van zijn vrijheid en inbreuken op zijn privéleven zoals het voortdurende cameratoezicht, een strikt dagprogramma, een ernstige beperking van zijn fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, een onduidelijke bezoekregeling, een interne meldplicht (2x per dag) en het feit dat advocaten geen toegang hebben tot de HTL. Eiser stelt dat de huisregels niet kunnen dienen als wettelijke basis om zijn privéleven op een dergelijke manier te schenden omdat de huisregels veel te breed zijn opgesteld. Naast deze omstandigheden is er een gebrek aan een onafhankelijke klachtencommissie en onafhankelijke vorm van toezicht.
5.1.
De rechtbank overweegt dat in de Opvangrichtlijn de minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten zijn vastgelegd. Aan de lidstaten is opgedragen ervoor te zorgen dat voor asielzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn. Die materiële opvangvoorzieningen moeten een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt, zie artikel 17 van de Opvangrichtlijn.
5.2.
Uit artikel 20 van de Opvangrichtlijn, artikelen 9, 10 en 11 van de Rva 2005 en het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat het is toegestaan bij ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld in deze reguliere opvangvoorzieningen maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een asielzoeker in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht. Dat die maatregelen mogelijk zo ver gaan dat iemand in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt of zelfs zijn vrijheid wordt ontnomen, is niet uitgesloten. Er moet wel te allen tijde voor gezorgd worden dat de personen die het betreft een waardige levensstandaard genieten. [9]
5.3.
Op grond van artikel 3 van het EVRM [10] en artikel 4 van het Handvest [11] mag niemand worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Artikel 8 van het EVRM en artikel 7 (in samenhang gelezen met artikel 52, derde lid) van het Handvest houden in dat een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie heeft. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van een in de hiervoor genoemde bepalingen omschreven doel.
5.4.
De rechtbank zal in de onderhavige beroepen niet enkel kijken naar de oplegging van het plaatsingsbesluit maar ook naar welke handelingen jegens eiser in de HTL zijn verricht. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding omdat het om een vergaande inperking van de bewegingsvrijheid gaat waarbij het in het kader van de rechtsbescherming noodzakelijk is dat de rechtbank de omstandigheden waaronder eiser is geplaatst kan betrekken bij de beoordeling.
5.5.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerder in haar uitspraak van 3 februari 2023 (rechtsoverweging 9.1.) overwogen dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [12] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of 8 van het EVRM. De rechtbank ziet in het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023 [13] geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De rechtbank is hiermee van oordeel dat niet kan worden gesteld dat plaatsing in de HTL in algemene zin in strijd is met de Opvangrichtlijn of artikel 3 en 8 van het EVRM. Het is echter wel mogelijk dat de plaatsing in de HTL in het concrete geval onrechtmatig is.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier en het verhandelende ter zitting is gebleken dat eiser in de HTL is blootgesteld aan de volgende omstandigheden: onderzoek aan kleding en bagage bij binnenkomst, afpakken en inkijken van zijn telefoon, cameratoezicht (in de gemeenschappelijke delen van het complex), verplicht dagprogramma, verplichte gesprekken en interne meldplicht. De overige door eiser genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De omstandigheden waaraan eiser is blootgesteld in de ROV-kamer laat de rechtbank hier buiten beschouwing omdat de ROV-maatregelen verderop worden besproken.
5.7.
Ten aanzien van het onderzoek aan de kleding en de bagage van vreemdelingen bij binnenkomst in de HTL heeft het COa ter zitting toegelicht dat het onderzoek in principe plaatsvindt op basis van vrijwilligheid maar dat het ondergaan ervan wel een voorwaarde is om de HTL in te mogen. Dit betekent dat indien een vreemdeling aangeeft niet mee te willen werken aan het onderzoek aan de kleding en bagage door de COa-medewerkers er een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) wordt ingeschakeld om het onderzoek alsnog te kunnen uitvoeren. Tussen partijen is in geschil of de boa’s wel bevoegd zijn om het onderzoek aan de kleding en bagage uit te voeren. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser niet is gebleken dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s en gaat er daarom vanuit dat het onderzoek aan de kleding en bagage in het geval van eiser op basis van vrijwilligheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het COa door het afpakken en het inkijken van de telefoon van eiser onrechtmatig heeft gehandeld. Het afpakken en inkijken van de telefoon valt onder de werkingssfeer van artikel 8 van het EVRM, namelijk het recht op correspondentie. [14] Door het afpakken van de telefoon wordt eiser een belangrijk instrument om contact met personen buiten de HTL te onderhouden ontnomen, terwijl hij op grond van de vrijheidsbeperkende maatregel wel geacht wordt in de HTL te verblijven en dus weinig andere mogelijkheden heeft die contacten te onderhouden. Daarnaast valt het meerdere (inkijken van de telefoon) ook onder de werkingssfeer van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is niet gebleken van een wettelijke grondslag voor het afpakken en het inkijken van de telefoon. De algemene verwijzing naar de huisregels van het COa in artikel 19, eerste lid, onder a van de Rva 2005, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet. Daar staat immers niet dat het COa de telefoon van eiser kan afpakken en inkijken. Dit betekent dat het COa in strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest heeft gehandeld.
5.8.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze onrechtmatige handelingen de plaatsing in de HTL niet onrechtmatig maken. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het in het geval van eiser een enkele keer is voorgekomen nadat er een incident had plaatsgevonden en het niet is gebleken dat het vaste praktijk is dat telefoons bij wijze van controlemiddel worden afgepakt en/of ingekeken. De rechtbank gaat er wel van uit dat het COa zijn handelwijze ten aanzien van telefoons in lijn met deze uitspraak brengt.
5.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat de overige door eiser aangegeven omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Het is niet gebleken dat eiser op enig moment is gehinderd in het contact met zijn gemachtigde. Dat eventuele afspraken met zijn gemachtigde op de reguliere locatie naast de HTL plaatsvinden en niet in de HTL zelf doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af omdat het gaat om het contact tussen de advocaat en de vreemdeling. De locatie waar dat gebeurt is minder relevant. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank verder onvoldoende onderbouwd in hoeverre er in zijn geval een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 van het EVRM door het cameratoezicht, het verplichte dagprogramma, de verplichte gesprekken en de interne meldplicht. Dat de betreffende omstandigheden op een of andere manier belastend zijn voor eiser is daarvoor onvoldoende.
5.10.
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de plaatsing in de HTL een reëel risico loopt op in de zin van artikel 3 van het EVRM of dat plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Plaatsing in de ROV-kamers en vrijheidsontneming – artikel 5 van het EVRM
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat plaatsing in de ROV-kamers in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming is. Eiser voert hiertoe allereerst aan dat met de ROV-maatregel ook een locatieverbod wordt opgelegd voor de reguliere gedeeltes van de HTL. Hierdoor is een vreemdeling strafbaar zodra hij zich buiten de ROV-kamer bevindt. Verder bestaat er enkel de mogelijkheid om tussen 14:00 uur en 16:00 uur te luchten op de groenstrook van de HTL. Ook is de vreemdeling in de ROV-kamer voor medische zorg en mogelijke andere wensen volledig afhankelijk van de welwillendheid van de COa-medewerkers. Verder voert eiser aan dat zijn matras is afgepakt tijdens zijn verblijf in de ROV-kamer.
6.1.
Het COa heeft ter zitting het volgende toegelicht ten aanzien van de ROV-kamers. Er bevinden zich twee ROV-kamers in de HTL waarin elk twee personen kunnen verblijven. Vanuit de ROV-kamers kunnen de vreemdelingen niet naar de reguliere gedeeltes van de HTL. Wel kunnen zij via een brandtrap naar buiten richting de hoofdingang. Hier kunnen de vreemdelingen in contact komen met medewerkers van het COa. Ook komen er minimaal drie keer per dag COa-medewerkers langs in de ROV kamers en mogen de vreemdelingen ook vanuit de ROV-kamers tussen 14:00 uur en 16:00 uur gebruik maken van de groenstrook. Hier kunnen zij ook contact hebben met de overige bewoners van de HTL. Bewoners van de ROV-kamers mogen hun telefoon houden. Indien zij niet in het bezit zijn van een telefoon zijn zij volledig afhankelijk van het COa-personeel voor contact met onder andere de medische dienst en advocaten. Specifiek ten aanzien van eiser is door het COa toegelicht dat het klopt dat zijn matras tijdelijk is afgepakt. In verband met vervelend gedrag door eiser in de avonduren is er tijdelijk voor gekozen om hem ’s nachts een matras aan te bieden en overdag een zitblok. Voor het COa is dit een ultimum remedium.
6.2.
Uit het Maatregelenbeleid van het COa (pagina 16) volgt dat in het uiterste geval een vreemdeling alle verstrekkingen in de HTL kan worden ontzegd en aan hem, afhankelijk van de stand van de procedure, onderdak middels een ROV-maatregel op een alternatieve locatie kan worden geboden. In de praktijk is gebleken dat vreemdelingen aan wie zo’n soort ROV-maatregel in de HTL wordt opgelegd niet naar een alternatieve locatie worden gebracht maar binnen de HTL in een ROV-kamer worden geplaatst.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing van eiser in de ROV-kamer als onrechtmatige vrijheidsontneming moet worden aangemerkt. De rechtbank legt dit hierna uit, maar hecht eraan allereerst op te merken dat de rechtbank zich ervan bewust is dat het bieden van opvang aan overlastgevende asielzoekers ingewikkeld is. Zoals de Inspectie eerder constateerde [15] zijn de werkomstandigheden van de medewerkers van de HTL zeker niet gemakkelijk, doordat zij te maken hebben met een ingewikkelde doelgroep met grillig gedrag. Om zowel de rechtspositie van de vreemdelingen in de HTL voldoende te waarborgen en de medewerkers van de HTL te voorzien van adequate mogelijkheden opvang te bieden, acht de rechtbank het van groot belang dat sprake is van deugdelijke kaders voor het verblijf in de HTL. Het is de taak van de wetgever om hiervoor te zorgen.
6.4.
Bij het oordeel dat de plaatsingen van eiser in de ROV-kamer als vrijheidsontneming moeten worden aangemerkt, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang. Allereerst is eiser door de plaatsing in de ROV-kamer fysiek nog verder in zijn vrijheid beperkt geweest doordat hij in een zeer beperkte ruimte moest verblijven en niet in de reguliere gedeeltes van de HTL mocht komen. Ter zitting is verder gebleken dat de toegang naar de reguliere gedeeltes is afgesloten middels een houten schot. Eiser is ook verder beperkt in zijn mogelijkheden tot sociaal contact. Doordat hij niet in het reguliere deel van de HTL mocht komen kon hij bijvoorbeeld ook geen gebruik maken van de daar aanwezige computers. Ook werd hem geen daginvulling aangeboden. Verder acht de rechtbank de duur van de plaatsingen in de ROV-kamer van belang. De rechtbank ziet niet in hoe het doel van de oplegging van een ROV-maatregel, namelijk het terugbrengen van de rust en orde op de HTL, een standaardperiode van twee weken in een ROV-kamer rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat deze vergaande omstandigheden maken dat er in het geval van plaatsing in een ROV-kamer in een HTL niet langer kan worden gesproken van vrijheidsbeperking maar dat hiermee de grens tussen vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming wordt gepasseerd en sprake is van vrijheidsontneming. Dat eiser de HTL en dus ook de ROV-kamer te allen tijde kan verlaten is geen omstandigheid die daartegen opweegt en met zich meebrengt dat geen sprake is van vrijheidsontneming. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor deze vrijheidsontneming. De rechtbank is daarom van oordeel dat er in het geval van eiser met de plaatsingen in de ROV-kamer in de HTL telkens van meet af aan sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsontneming.
6.5.
Nu de ROV-maatregelen op grond van het voorgaande onrechtmatig worden geacht, laat de rechtbank de overige beroepsgronden ten aanzien van de ROV-maatregelen onbesproken.
Conclusie
7.
Hetgeen partijen overigens in beroep naar voren hebben gebracht leidt niet tot een ander oordeel. De beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn ongegrond. De beroepen tegen de ROV-maatregelen zijn gegrond. De ROV-maatregelen zijn van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank vernietigt de ROV-maatregelen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om de beroepen tegen de ROV-maatregelen tevens aan te merken als verzoeken om schadevergoeding. Eiser heeft zijn verzoek tot schadevergoeding geuit in de beroepsgronden. De rechtbank zal aan eiser ten laste van het COa een schadevergoeding toekennen waarbij voor de berekening van de hoogte wordt aangesloten bij de tarieven die worden gehanteerd bij onrechtmatig in bewaring gehouden vreemdelingen. Het gaat om (schattenderwijs) 42 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de ROV-maatregelen tegen € 100,00 per dag. De schadevergoeding betreft daarom 42 x € 100,00 = € 4.200,00.
9. De rechtbank ziet tevens aanleiding om het COa te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen tegen de ROV-maatregelen samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). De rechtbank stelt de kosten op grond van het Bbp vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen de ROV-maatregelen gegrond;
  • vernietigt de ROV-maatregelen;
  • veroordeelt het COa tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.200,00.
  • veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van den Bosch, voorzitter,
mr. M. Munsterman en mr. A. Sibma, leden, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, op 16 februari 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de ROV-maatregelen 1, 2 en 3 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Maatregelenbeleid COa maart 2022.
3.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming van 26 juni 2013.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367.
7.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie Justitie en Veiligheid verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhaving- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
8.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie Justitie en Veiligheid verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL van 27 maart 2023.
9.Zie uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019, C-233/18 (Haqbin).
10.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens.
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
13.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
14.Zie voor een overzicht van alle rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de
15.Inspectierapport van 12 oktober 2022.