ECLI:NL:RBDHA:2024:16423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.10673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 6 april 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zijn beroep op 5 september 2024 laten behandelen, maar is niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen.

Eiser heeft aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Polen in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij stelt dat de minister niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Polen en dat er een risico bestaat dat hij wordt uitgezet naar Tadzjikistan. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Polen zodanig is dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims te onderbouwen met actuele en relevante informatie, en bevestigt dat de minister niet verplicht is om verdergaand onderzoek te verrichten dan wat reeds is vastgesteld in eerdere rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10673

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de Minister van Asiel en Migratie,als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 april 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Wat is het betoog van eiser?
5. Eiser voert aan dat in Polen de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . De pushbacks en bewaring van vreemdelingen die asiel willen aanvragen, is in strijd met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt verder dat de minister verplicht is om bij haar voornemen asielzoekers over te dragen aan Polen gedegen onderzoek te verrichten. Volgens eiser heeft de minister geen invulling gegeven aan deze onderzoeksplicht, zoals door het Hof [4] in het arrest van 29 februari 2024 [5] nader is uitgewerkt. De minister heeft namelijk volstaan met een gestandaardiseerd, niet individueel gemotiveerd, voornemen. Ook bestaat volgens eiser het risico dat zijn aanvraag wordt aangemerkt als een herhaalde asielaanvraag. Maar ook als Polen zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling zou nemen, bestaat er een groot risico dat hij door Polen wordt uitgezet naar Tadzjikistan. Polen heeft zich namelijk meermaals schuldig gemaakt aan het terugzenden van vluchtelingen aan Tadzjikistan. In dit kader heeft eiser op diverse (nieuws)artikelen gewezen. Tot slot meent eiser dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om hem na een tijdsverloop van bijna twee jaar alsnog over te dragen aan Polen.
Ter onderbouwing van het vorenstaande heeft eiser gewezen op het eerdergenoemde arrest van het Hof van 29 februari 2024, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch van 27 maart 2024 [6] , het document van Vluchtelingenwerk Nederland [7] en de daarin genoemde de AIDA update 2022 en het rapport van de Helsinki Foundation for Human Rights uit 2023.
Wat is het standpunt van de minister?
6. De minister stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank ziet, anders dan eiser betoogt, geen aanleiding om te oordelen dat in dit geval sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. De minister heeft in het voornemen alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht beoordeeld. Dat hierbij ook gebruik is gemaakt van standaardoverwegingen, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de vaste rechtspraak van de Afdeling [8] .
8. Verder overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat de minister ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Uit vaste rechtspraak [9] van het Hof volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt.
8.1.
De minister is in het bestreden besluit en op zitting gemotiveerd ingegaan op de door eiser overgelegde stukken, zoals de uitspraken waarnaar eiser heeft verwezen. De rechtbank stelt vast dat uit het door eiser aangehaalde arrest van het Hof van 29 februari 2024 volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. Ook volgt uit dit arrest kort gezegd dat de omstandigheid dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks en onrechtmatige detentie aan de grens, niet maakt dat Dublinoverdrachten niet meer kunnen plaatsvinden. De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 27 maart 2024 is recentelijk bij uitspraak van 4 september 2024 [10] door de Afdeling vernietigd. In deze uitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat ten aanzien van Polen nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat het nog steeds aan de vreemdeling is om dit vermoeden te weerleggen en de minister niet een verdergaande vergewisplicht heeft dan voor het arrest van het Hof (zie rechtsoverweging 5.1 in de uitspraak van de Afdeling).
8.2.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Polen niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het document van Vluchtelingenwerk Nederland van 7 juli 2023, de AIDA update 2022 en het rapport van Helsinki Foundation for Human Rights van april 2023 dateren van voor het arrest van het Hof van 29 februari 2024 en de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024. Er kan dus vanuit worden gegaan dat de situatie zoals beschreven in die stukken door het Hof en de Afdeling bij de beoordeling zijn betrokken. De door eiser aangehaalde (nieuws)artikelen met betrekking tot het terugzenden van vluchtelingen aan Tadzjikistan, zijn niet vertaald en leiden daarom niet tot een ander oordeel. Eiser heeft geen recentere of andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat de situatie voor Dublinclaimanten inmiddels is gewijzigd. Verder heeft de Afdeling in haar recente uitspraak van 4 september 2024 [11] geoordeeld dat niet gebleken is dat de rechterlijke macht niet onafhankelijk of niet onpartijdig zou zijn bij de beoordeling van beroepschriften. Ook is niet gebleken dat Dublinclaimanten geen toegang hebben tot de rechter.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat Polen in zijn specifieke geval de internationale verplichtingen schendt. Eiser heeft zijn stelling dat daarvan sprake is niet onderbouwd met stukken die hem persoonlijk betreffen, bijvoorbeeld over zijn asielprocedure in Polen. Daar komt bij dat eiser als Dublinclaimant gereguleerd aan Polen zal worden overgedragen, zodat niet aannemelijk is dat hij na overdracht met pushbacks en detentie te maken zal krijgen. Eiser zal namelijk niet op illegale wijze het grondgebied van Polen betreden. Bovendien heeft de minister terecht geconcludeerd dat eiser bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure en (opvang)voorzieningen kan klagen bij de Poolse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor eiser niet mogelijk is.
8.4.
De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt. Dat eiser nu bijna twee jaar in Nederland verblijft, vormt naar het oordeel van de rechtbank voor de minister ook geen reden om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De oorzaak hiervoor ligt namelijk buiten de invloedssfeer van de minister, nu de rechtbank het beroep heeft aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, bij uitspraak van 15 juni 2022 [12] aan het Hof heeft gesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.C. Kasper-Kleve, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2024:195.
7.“Veelgestelde vragen - Dublinterugkeerders Polen” van 7 juli 2023.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:51.
9.Zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019, in de zaak Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, rechtsoverwegingen 91-93.