ECLI:NL:RBDHA:2024:16003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/663063 / HA ZA 24-248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekenvorderingen in het kader van echtscheiding en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, zijn partijen betrokken bij een echtscheiding en de bijbehorende financiële afwikkeling. De man en de vrouw, die van 2008 tot 2017 gehuwd waren, hebben diverse verrekenvorderingen op elkaar ingesteld. De procedure begon met een dagvaarding op 23 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 augustus 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden van partijen bepalingen bevatten over de verdeling van inkomsten en kosten, en dat partijen niet in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de echtscheiding op 18 april 2017 is uitgesproken, maar dat de verdeling van de gezamenlijke woning en het appartement niet is gerealiseerd. De vrouw heeft in een kort geding in 2017 een vordering tot medewerking aan de verkoop van de woning en het appartement toegewezen gekregen. Uiteindelijk is de woning op 10 juni 2024 aan de vrouw geleverd, maar de financiële afwikkeling tussen partijen is nog steeds niet volledig afgerond. De rechtbank heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld, waarbij de man onder andere vorderingen heeft ingesteld voor huurinkomsten, gebruiksvergoedingen en kosten van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man recht heeft op een aantal van zijn vorderingen, maar ook dat de vrouw recht heeft op een bedrag van de man. De rechtbank heeft het conservatoir beslag dat de vrouw had gelegd opgeheven en bepaald dat de notaris de bedragen aan beide partijen dient uit te keren, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/663063 / HA ZA 24-248
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[de man],
te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.J.J. van Dam-Lolkema te Zwolle,
tegen
[de vrouw],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.J. Backx te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [de man] en [de vrouw] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2023 met producties 1 tot en met 53;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 50;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering eis met producties 54 tot en met 63;
  • het tussenvonnis van 3 juli 2024 waarin de datum voor de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties 64 tot en met 68 van [de man] ;
  • de antwoordakte op de eisvermeerderingen in conventie, tevens akte wijziging van eis in reconventie tevens akte overlegging producties 51 tot en met 65 van [de vrouw] ;
  • de akte overlegging producties 69 tot en met 80 van [de man] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdag 1] 2008 tot en met [huwelijksdag 2] 2017. De huwelijkse voorwaarden luiden, voor zover relevant, als volgt:
“Uitsluiting gemeenschap van goederen
Artikel 1
Er zal tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen bestaan. Derhalve zal ieder van de echtgenoten behouden hetgeen door ieder van hen aan baten en schulden ten huwelijk wordt aangebracht en tijdens het huwelijk door ieder van hen wordt verkregen respectievelijk aangegaan, op welke wijze ook. (…)
Vergoedingen
Artikel 3
De echtgenoten zijn, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde op de dag van de onttrekking.
Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen
verzetten. (…)
Inkomen en belastingen
Artikel 6
a. Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van inkomen.
(…)
c. Indien partijen ervoor kiezen in hun aangifte inkomstenbelasting inkomensbestanddelen en/of aftrekposten op te nemen in een andere verhouding, dan waarin zij civielrechtelijk daartoe gerechtigd respectievelijk daarvoor draagplichtig zijn, dienen de dientengevolge genoten voor- en nadelen tussen hen te worden verrekend. (…)
Kosten van de huishouding
Artikel 7
1. a. Ieder van de echtgenoten voldoet uit zijn/haar inkomen de helft van de kosten van
de huishouding (…)
2. Onder kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van de verzorging en de opvoeding van kinderen, die uit het huwelijk van de echtgenoten worden geboren, van kinderen door de echtgenoten geadopteerd, van kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen, alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden.
Tevens zijn daaronder begrepen de premies van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van premies voor ziektekostenverzekering en de kosten van medische verzorging, de huur van de echtelijke woning alsmede de renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(s).”
2.2.
Partijen waren ten tijde van het huwelijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan de [adres 1] te Den Haag hierna: de woning) en van een appartement aan [adres 2] te [plaats] (hierna: het appartement). Het appartement is ten tijde van het huwelijk verhuurd aan een derde.
2.3.
De woning maakt deel uit van een monumentaal pand. In het pand zijn daarnaast meerdere appartementen gevestigd, waarvan twee in eigendom zijn van [de vrouw] . De woning is tijdens het huwelijk verbouwd waarbij het souterrain bij het woongedeelte is betrokken. Op het moment dat de samenwoning werd beëindigd, ontbrak hiervoor nog de benodigde splitsingsakte en omgevingsvergunning.
2.4.
In april 2016 zijn partijen feitelijk uiteengegaan. [de vrouw] is blijven wonen in de woning.
2.5.
Bij beschikking van 18 april 2017 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding uitgesproken. Het dictum luidt, voor zover relevant, als volgt:
De rechtbank: (…)
Bepaalt dat:
- de vrouw en de man uiterlijk binnen twee weken na heden een NVM makelaar uit Den Haag aanwijzen die als bemiddelaar zal optreden bij de verkoop van de echtelijke woning en de verkoop van het appartement aan de [adres 2] te [woonplaats] , met daarbij de bepaling dat indien meerdere makelaars een taxatie met het oog op de verkoop gedaan hebben de makelaar die de hoogste laatprijs adviseert de opdracht zal krijgen;
- de vrouw en de man in onderling overleg met de aldus aangewezen makelaar de vraag- en laatprijs zullen bepalen en dat indien zij daarover geen overeenstemming bereiken het advies van de makelaar doorslaggevend zal zijn;
- de vrouw en de man de verkoopovereenkomst binnen een week na ontvangst zullen ondertekenen en retourneren aan de makelaar;
- de vrouw en de man op eerste afroep hun medewerking zullen verlenen aan het verlijden van de akte van levering bij de notaris;
- de makelaarskosten de andere voor de verkoop noodzakelijke kosten op de verkoopopbrengst in mindering zullen worden gebracht.
verklaart voor recht dat de vrouw en de man uit hoofde van hun huwelijkse voorwaarden niets meer van elkaar te vorderen hebben; (…)
2.6.
Het is partijen niet gelukt om de verdeling van de woning en het appartement te bewerkstelligen. [de vrouw] heeft vervolgens in een procedure in kort geding gevorderd dat [de man] wordt veroordeeld om zijn volledige en onverwijlde medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van het appartement en de wijziging van de splitsingsakte van de woning overeenkomstig een door [de vrouw] overgelegd concept van een notariële akte van wijziging splitsing. De rechtbank Den Haag heeft in het vonnis in kort geding van 23 november 2017 deze vordering toegewezen.
2.7.
Op 18 maart 2018 is het appartement verkocht aan een derde. Over de verkoop van de woning is tussen partijen wederom geen overeenstemming bereikt.
2.8.
Op 12 maart 2018 heeft [de man] bij de gemeente Den Haag een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de legalisatie van de bestaande situatie in de woning. De gemeente heeft bij brief van 29 maart 2018 [de man] geïnformeerd dat de vergunningsaanvraag niet in behandeling kan worden genomen, omdat de aangeleverde gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De gemeente heeft de vergunningsaanvraag uiteindelijk afgewezen.
2.9.
Op 4 juni 2018 heeft [de vrouw] bij de gemeente eveneens een omgevingsvergunning aangevraagd voor, onder meer, de legalisatie van de bestaande situatie in de woning. De omgevingsvergunning is op enig moment aan [de vrouw] verleend.
2.10.
Op 26 maart 2021 heeft [de man] een brief aan [de vrouw] gestuurd. In de brief staat, voor zover relevant, het volgende:
“Betreft: Stuiting van vorderingen uit hoofde van de nog niet voltooide financiële echtscheiding in het algemeen en waar mogelijk nader beschreven in het bijzonder.
Geachte mevrouw [de vrouw] / Beste [voornaam vrouw] ,
Uit hoofde van onze echtscheiding heb ik in het verleden al reeds enkele malen alle vorderingen, eisen en weren voorbehouden, ook via mijn advocaat.
Nu in het bijzonder schrijf ik je aan om de vorderingen te stuiten welke ik op jou en de boedel heb uit hoofde van onze scheiding en nader beschreven hier.”
Op de brief heeft [de vrouw] op 10 april 2021 geantwoord als volgt:
“Hierbij deel ik je mede dat ik de “vorderingen” die jij noemt niet erken. Hierover heb ik je al veelvuldig bericht. Ik verwijs daarvoor naar de standpunten uit mijn eerdere mails.”
2.11.
In het kader van een tweede procedure in kort geding bij deze rechtbank, wederom van [de vrouw] tegen [de man] , hebben partijen op 14 juni 2023 afspraken gemaakt over de verkoop van de woning. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 juni 2023, waarin deze afspraken zijn vastgelegd, is onder meer het volgende opgenomen:
“Partijen komen het navolgende overeen:
1. (…)
2. Partijen geven of bevestigen makelaardij [bedrijfsnaam] de opdracht te bemiddelen bij de verkoop van het pand. Partijen zullen daartoe uiterlijk binnen zeven dagen na heden een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst ondertekenen (…). De makelaar krijgt daarbij de opdracht de vraag- en laatprijs en de biedingsprocedure bindend te bepalen, indien partijen daaromtrent geen overeenstemming kunnen bereiken. Partijen zijn het op dit moment eens over een vraagprijs van € 1.100.000,00. Partijen hebben de gelegenheid zelf mee te bieden door tussenkomst van een eigen makelaar, en zullen over eigen biedingen louter via hun eigen makelaar contact hebben met makelaardij [bedrijfsnaam] .
3. (…)
4. Partijen werken mee aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst binnen twee werkdagen nadat de makelaar partijen daartoe heeft uitgenodigd, waarbij de leveringsdatum niet eerder zal zijn dan binnen twee maanden na de datum van ondertekening van de koopovereenkomst. De koopovereenkomst zal – voor een woning als deze – gebruikelijke condities bevatten (…).
5. Partijen werken op eerste verzoek van de ander mee aan de levering van de woning op de dag bepaald in de koopovereenkomst of een in afwijking daarvan op een nader met de koper overeen te komen dag.
6. Partijen dragen ieder 50% bij in alle kosten verband houdende met de verkoop en levering, waaronder met name is begrepen de bemiddelingsvergoeding van de makelaar, welke bijdrages kunnen worden verrekend met het aan partijen toekomende aandeel in de overwaarde;
7. Na ontvangst van de koopsom zal de notaris uit het aandeel van de man in de overwaarde aan de vrouw dadelijk een bedrag uitkeren van € 16.204,74 wegens te veel betaalde aflossing. Het resterende komt partijen fifty-fifty toe, met dien verstande dat partijen de volgende afspraak maken over een door de notaris aan te houden depot. De man en wellicht ook de vrouw hebben nog verrekenposten die zij elkaar uiterlijk vóór 1 september 2023, gedocumenteerd, ter kennis brengen via hun advocaten. Nadien kan geen aanspraak meer worden gemaakt op enige vergoeding en de partij in kwestie doet nu voor alsdan afstand van enig ander vorderingsrecht
ter zake van de afwikkeling van het huwelijk van partijen. Partijen treden daarover dadelijk na ontvangst in gesprek en zullen trachten daarover in der minne middels hun advocaten een oplossing te bereiken. Lukt dat niet, dan zullen partijen hun geschil op een nader te bepalen wijze laten beslechten. Het depot groot € 50.000,00 blijft in stand totdat het geschil onherroepelijk is beslecht of partijen de notaris gezamenlijk schriftelijk berichten hoe het depot dient te worden uitgekeerd. Indien er vóór 1 september 2023 geen onderbouwde vordering is ingediend bij de
advocaat van de andere partij en/of wanneer er niet vóór 1 november 2023 een dagvaarding in een bodemprocedure is uitgebracht, dan geven partijen nu voor dat geval onherroepelijk opdracht aan de notaris om het depot minus de kosten van de notaris bij helfte uit te keren.
8. Partijen zijn voor iedere tekortkoming in de nakoming van bovenstaande verplichtingen aan de ander een boete verschuldigd, groot
a. voor de verplichtingen met betrekking tot de medewerking aan de totstandkoming van de bemiddelingsovereenkomst, de koopovereenkomst en de leveringsakte: € 1.000,00 per overtreding per dag, met een maximum van € 100.000,00 voor ieder van partijen;
b. (…)”
2.12.
Op 15 juni 2023 heeft [de vrouw] contact opgenomen met [bedrijfsnaam] Garantiemakelaars (hierna: [bedrijfsnaam] of de makelaar) en gevraagd om naar partijen een bemiddelingsovereenkomst te sturen.
2.13.
In de ochtend van 20 juni 2023 hebben partijen de bemiddelingsovereenkomst ontvangen. [de vrouw] heeft deze getekend, en retour gezonden aan de makelaar. [de man] heeft op 23 juni 2023 de makelaar gevraagd om bepaalde gegevens aan te passen. De makelaar heeft de volgende dag een aangepaste bemiddelingsovereenkomst gestuurd. [de man] heeft de aangepaste bemiddelingsovereenkomst op 30 juni 2023 ondertekend, en aan de makelaar verstuurd. Op de ondertekende bemiddelingsovereenkomst heeft [de man] bij het kopje “
overige bijzonderheden” met de hand het volgende geschreven “
schilderwerk, lekkagesporen en gevel voegen zie vonnis regelen voor verkoop”.
2.14.
Op 6 juli 2023 heeft de advocaat van [de vrouw] een e-mail gestuurd aan de advocaat van [de man] . In de e-mail staat, voor zover relevant het volgende:
“Ik stel bij deze vast dat uw client pas op 30 juni jl. de opdrachtbevestiging van de makelaar heeft getekend en dus niet binnen 7 dagen na heden zoals vermeld staat in het PV van 14 juni jl. Dat er een punt of komma in de opdrachtbevestiging is gewijzigd, doet aan het voorgaande niet af. Uw client is daarmee de overeengekomen boete van € 1.000 per dag verschuldigd.
Alsof dat nog niet erg genoeg is staat de woning tot op heden nog altijd niet te koop, omdat uw client in zijn onderstaande mail aan de makelaar schrijft dat hij nog “op een later moment’ terugkomt op de vragenlijst die door de verkopers ingevuld moet worden en dat tot op heden nog altijd niet heeft gedaan. Wederom een vertraging die volledig aan uw client te wijten is. Te meer nu cliënte de vragenlijst reeds volledig heeft ingevuld en tijdig aan de makelaar en uw client heeft gestuurd. In plaats van het doel voor ogen te houden: verkoop van de woning, stagneert het alweer op zoiets simpels als een vragenlijst.
Namens cliënte sommeer ik uw dient om uiterlijk vandaag aan het einde van de werkdag (17:00 uur) de makelaar per mail te informeren dat de vragenlijst akkoord is en de woning per omgaande de verkoop in kan, bij gebreke waarvan alle additionele kosten aan aanvullende rechtsmaatregelen die getroffen moeten worden op uw client zullen worden verhaald. De maat is nu echt vol.”
2.15.
Op 7 juli 2023 heeft de makelaar een e-mail gestuurd aan [de vrouw] en [de man] . In de e-mail staat, voor zover relevant, het volgende:
“In de bijlagen de brochure ter goedkeuring. Van onze kant zijn we met een druk op de knop online.
Voor wat betreft de werkzaamheden zou ik adviseren om alleen het toilet te repareren. Andere werkzaamheden zijn mijn inziens niet nodig mits deze worden gemeld in de vragenlijst. (…)
Graag ontvang ik nog een door beide partijen getekende opdracht tot dienstverlening en vragenlijst.”
2.16.
Op 14 augustus 2023 heeft de advocaat van [de vrouw] een e-mail gestuurd aan de advocaat van [de man] . In de e-mail staat, voor zover relevant, het volgende:

Cliënte heeft op 20 juni 2023 de opdracht tot dienstverlening getekend (zie bijlage). Uw cliënt heeft vervolgens op 30 juni 2023 eenandereopdracht tot dienstverlening getekend (zie eveneens bijlage). Hierop zijn – zo heb ik begrepen – door uw cliënt met een pen diverse aantekeningen gemaakt, waaronder “schilderwerk, lekkagesporen en gevel voegen”.
Cliënte gaat niet akkoord met ondertekening van de door uw client getekende opdracht tot dienstverlening, omdat die werkzaamheden niet nodig zijn om de woning verkoop klaar te maken. (…) Ondanks hetgeen partijen ter zitting hebben afgesproken en hebben laten opnemen in een proces-verbaal en ondanks diverse verzoeken van cliënte, heeft uw cliënt de door haar ondertekende opdracht tot dienstverlening (aldus de versie zonder aantekeningen) nog altijd niet getekend. Ook niet toen de makelaar bij e-mail van 7 juli jl. vroeg om een door beide partijen getekende opdracht tot dienstverlening.
Voor cliënte is de maat vol. Zij stelt uw client voor een laatste maal in de gelegenheid om de door haar ondertekende opdracht tot dienstverlening te ondertekenen en toe te sturen aan de makelaar (met cliënte in de cc)uiterlijk vóór morgenmiddag 15 augustus 13:00 uur.
2.17.
De makelaar heeft op 15 augustus 2023 een door beide partijen ondertekende opdracht tot dienstverlening ontvangen.
2.18.
De woning is op 1 september 2023 te koop gezet met een vraagprijs van € 1.100.000. In de periode van 1 september 2023 tot en met 5 december 2023 heeft een klein aantal bezichtigingen plaatsgevonden.
2.19.
Begin januari 2024 heeft een kandidaat-koper een bod op de woning gedaan van € 1.015.000. [de vrouw] heeft daarop aangegeven het advies van de makelaar over de laatprijs te willen volgen. [de man] gaf aan dat hij akkoord kon gaan met een bedrag van € 1.050.000 en dat hij eveneens benieuwd was naar het advies van de makelaar over de laatprijs.
2.20.
De makelaar heeft partijen op 8 januari 2024 bericht dat hij van partijen wenst te vernemen of zij overeenstemming hebben over de laatprijs en, zo niet, of hij de opdracht krijgt om de laatprijs te bepalen.
2.21.
Op 16 januari 2024 heeft [de vrouw] via haar aankoopmakelaar een bod op de woning uitgebracht van € 1.020.000, zonder voorbehouden en met levering van de woning zes weken na de ondertekening van de koopovereenkomst. [de man] heeft dit bod niet geaccepteerd.
2.22.
[de vrouw] heeft haar bod daarna verhoogd naar € 1.025.000. Ook heeft [de vrouw] de makelaar verzocht om de laatprijs vast te stellen.
2.23.
[de man] heeft op 23 januari 2024 aan de makelaar bericht dat hij ook het bod van € 1.025.000 van [de vrouw] niet accepteert. [de man] heeft diezelfde dag akkoord gegeven aan de makelaar om de laatprijs te bepalen.
2.24.
Op 26 januari 2024 heeft de makelaar de laatprijsbepaling in concept naar partijen gestuurd zodat zij daar inhoudelijk op konden reageren. De reacties van partijen hebben niet geleid tot een aanpassing van het concept, zodat de makelaar de laatprijs op 5 februari 2024 definitief heeft vastgesteld op € 1.035.000.
2.25.
Op 5 februari 2024 heeft [de vrouw] een onvoorwaardelijk bod van € 1.035.000 gedaan op de woning.
2.26.
[de man] heeft ook dit bod van [de vrouw] niet geaccepteerd. [de man] heeft daartoe op 5 februari 2024 aan de makelaar en [de vrouw] het volgende gemaild:
“(…) ik wijs het af, afgelopen woensdag gaf [voornaam vrouw] al aan dat jouw laatprijs al op € 1.035.000,- was uitgekomen. In het gesprek heeft ze toen al aangegeven dat ze € 1.050.000 wilde bieden als ik dat wilde.
In theorie heb ik al aangegeven dat ik dat zelf wilde bieden met een aankoopmakelaar, daar heb ik inmiddels ook een aangepaste offerte voor aangevraagd zoals al eerder aangegeven.
De € 10.000 extra dat [voornaam vrouw] daarboven diende te bieden, wil ik best laten schieten en als onredelijk zien en dan gewoon haar bieding nu van € 1.050.000 accepteren welke ze mondeling afgelopen woensdag heeft uitgebracht. (…)”
2.27.
Naar aanleiding van het e-mail van de man heeft [de vrouw] – dezelfde dag nog – aan de makelaar het volgende gemaild:
“(…) Helaas geeft [voornaam man] een onjuiste weergave van zaken.
Hij heeft mij vorige week woensdag medegedeeld geen hypotheek te kunnen krijgen om de woning te huren en financieel vast te zitten. Om die reden woont hij sinds afgelopen donderdag deels in een hotel. De verkoop zou hem ruimte kunnen bieden. (…)
Conform proces verbaal ben jij degene die het verdere proces bepaalt. Naar mijn [mening] is de volgende actie dan nu het opmaken van de verkoopovereenkomst, aangezien de laatprijs is geboden en zeer gunstige voorwaarden zijn gesteld.”
2.28.
De makelaar heeft partijen daarna, ook op 5 februari 2024, als volgt bericht:
“(…) Ik heb van jullie (nog) geen opdracht gekregen om de biedingsprocedure bindend te bepalen. Indien jullie dat willen, ontvang ik graag jullie eensluidende opdracht daartoe.
Op dit moment kan ik in ieder geval (nog) geen koopovereenkomst opmaken, aangezien René het voorstel Firazia heeft afgewezen.”
2.29.
Op 6 februari 2024 heeft de advocaat van [de vrouw] de advocaat van [de man] verzocht om binnen 24 uur te bevestigen dat [de man] niet in staat is om een bod gelijk aan de laatprijs of meer te bieden en kenbaar te maken dat [de man] het door [de vrouw] gedane bod – zonder verdere voorwaarden – accepteert dan wel de makelaar ondubbelzinnig opdracht geeft om de biedingsprocedure bindend vast te stellen.
2.30.
De aankoopmakelaar van [de vrouw] heeft [bedrijfsnaam] op 12 februari 2024 bericht dat [de vrouw] haar bod van € 1.035.000 gestand doet.
2.31.
Op 12 februari 2024 heeft [de man] aan de makelaar en [de vrouw] (onder meer) medegedeeld dat hij zijn bieding op de woning aan het voorbereiden is.
2.32.
Op 6 maart 2024 heeft de aankoopmakelaar van [de man] aan [de man] medegedeeld dat het niet is gelukt om een bezichtiging van de woning in te plannen omdat de voorgestelde data [de vrouw] niet goed uitkwamen.
2.33.
Op 25 maart 2024 heeft de rechtbank bij vonnis in kort geding [de man] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan [de vrouw] . Het dictum luidt, voor zover relevant, als volgt:

De voorzieningenrechter:
5.1
veroordeelt de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de vrouw, waartoe hij:
a. dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst (een standaard NVM koopakte), binnen 48 uur nadat de schriftelijke overeenkomst door de makelaar ( [bedrijfsnaam] ) aan hem toegezonden is, indien en voor zover de verkoop plaatsvindt tegen een bedrag van € 1.035.000, zonder voorbehouden en in de koopovereenkomst een leveringsdatum van zes weken na ondertekening koopovereenkomst wordt overeengekomen;
b. dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de koopovereenkomst of in afwijking daarvan een nader schriftelijk met de vrouw overeen te komen dag;
c. voor zover nodig dient mee te werken aan het doorhalen van de hypotheek;
5.2.bepaalt dat, indien de man niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in 5.1 onder a, b of c, dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de verlangde wilsverklaring van de man;
2.34.
Op 19 december 2023 heeft [de vrouw] ten laste van [de man] executoriaal derdenbeslag gelegd onder ING Bank N.V. Het beslag heeft een bedrag van € 797,07 geraakt.
2.35.
Op 10 juni 2024 is de woning geleverd aan [de vrouw] . Uit de nota van afrekening volgt dat, na aftrek van kosten en de verplichting om € 25.000 bij de notaris in depot te storten (punt 7 van het proces-verbaal van 14 juni 2023), [de man] in verband met de uitkering van zijn aandeel in de overwaarde een bedrag van € 236.703,20 dient te ontvangen. [de vrouw] heeft eveneens op 10 juni 2024 ten laste van [de man] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris die belast was met het passeren van de akte van levering van de woning, mr. De Nerée tot Babberich. Ten slotte heeft op enig moment ook [de vrouw] voldaan aan haar verplichting om een bedrag van € 25.000 bij de notaris in depot te storten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[de man] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 720,30 ter zake van de nota van Pulle Verwarming, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2018, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
b. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.250 ter zake van te weinig ontvangen huur te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2017, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
c. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 136.301,50 ter zake van een gebruiksvergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2016, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
d. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.043,63 ter zake van de nota van Architechniek te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2018, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
e. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 272,25 ter zake van leges voor de omgevingsvergunning te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2019, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
f. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.419,55 ter zake van gemeentelijke heffingen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf april 2016, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
g. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.000 ter zake van betalingen van privé voor de gezamenlijke woonlasten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2017, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
h. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 16.765 ter zake ten onrechte ontvangen belastingteruggaaf te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 januari 2017, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
i. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.923,06 ter zake van betalingen in privé in eigendommen van [de vrouw] te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2014, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
j. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 17.885,70 ter zake van betalingen in privévermogen van [de man] aan privévermogen van [de vrouw] te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015, althans 31 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, althans de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
k. voor recht verklaart dat [de vrouw] jegens [de man] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de gemaakte afspraken in het proces-verbaal beslag te leggen op de rekening van [de man] en [de vrouw] door haar handelen de gemeenschap van onroerende zaak, althans [de man] schade heeft toegebracht;
l. [de vrouw] veroordeelt om ter zake van onrechtmatig gelegd beslag op rekening van [de man] een bedrag van € 797,07 aan de man te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 december 2023 tot en met de dag der algehele voldoening;
m. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 25.000 aan de gemeenschap van onroerende zaak, althans een bedrag van € 12.500 aan de man, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
n. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding ad € 14.000 wegens onrechtmatig handelen van [de vrouw] jegens [de man] , althans een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
o. Ten aanzien van het geld dat bij notaris mr. De Neréee tot Babberich (Van Buttingha Wichers) in depot staat te bepalen dat dit bedrag toekomt aan [de man] , althans een bedrag toekomt aan [de man] op basis van het inhoudelijk oordeel van de geschilpunten, en:
Primair:
- [de vrouw] gebiedt binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan het uitbetalen van het aan [de man] toekomende bedrag, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [de vrouw] ;
Subsidiair:
- [de vrouw] te gebieden binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan het uitbetalen van het aan de man toekomende bedrag, op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling voldoet met een maximum van € 200.000;
p. Ten aanzien van het gelegde beslag:
Primair:
het door [de vrouw] gelegde beslag opheft;
Subsidiair:
[de vrouw] gebiedt binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 200.000;
q. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van de door [de man] als gevolg van het beslag geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
r. [de vrouw] veroordeelt tot betaling van de proceskosten vermeerderd met rente en nakosten.
3.2.
[de vrouw] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[de vrouw] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [de man] veroordeelt om terzake de door hem verbeurde boetes (op grond van het proces-verbaal van 14 juni 2023) een bedrag van € 100.000 aan [de vrouw] te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag en wel binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verbeurde boetes vanaf de dag dat zij verschuldigd zijn althans vanaf het moment dat betaling daarvan is aangezegd;
II. bepaalt dat [de vrouw] gerechtigd is het hiervoor onder sub 1. toegewezen bedrag te verrekenen met de aan [de man] toekomende overwaarde bij toedeling van de woning aan [de vrouw] ;
III. -
IV. [de man] veroordeelt tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag ad € 2.778,42 terzake de hypotheekaflossingen sinds maart 2023 tot en met juni 2024, te vermeerderen met de helft van de eventueel door [de vrouw] betaalde hypotheekaflossingen vanaf juli 2024 tot de datum van levering van de woning aan haar, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, en wel binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
V. te bepalen dat [de vrouw] gerechtigd is om het onder sub IV. toegewezen bedrag te verrekenen met de aan [de man] toekomende overwaarde bij toedeling van de woning aan [de vrouw] ;
VI. [de man] voorwaardelijk veroordeelt (indien aan [de man] een gebruikersvergoeding toekomt wegens het uitsluitend gebruik van de woning door [de vrouw] ) tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag ad € 49.554,31 terzake de hypotheekrente over de periode juli 2016 tot en met juni 2024, te vermeerderen met de helft van de eventueel door [de vrouw] betaalde hypotheekrente vanaf juli 2024 tot de datum van levering van de woning aan haar, althans een door de rechtbankin goede justitie vast te stellen bedrag en wel binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerdereren met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. voorwaardelijk te bepalen dat [de vrouw] gerechtigd is om het onder sub VI. toegewezen bedrag te verrekenen met de aan [de man] toekomende overwaarde bij toedeling van de woning aan [de vrouw] ;
VIII. [de man] veroordeelt tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag ad € 374,69 terzake de schilderskosten van de voordeur en wel binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en tevens te bepalen dat [de vrouw] gerechtigd is om het toegewezen bedrag te verrekenen met de aan [de man] toekomende overwaarde bij toedeling van de woning aan [de vrouw] te verrekenen;
IX. de verdeling vast te stellen van het onder de notaris voor partijen gehouden bedrag van in totaal € 286.703,20 en te bepalen dat aan [de vrouw] toekomt een bedrag ad € 103.153,11, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd, en aanvullend haar € 25.000 uit het depot, althans voorwaardelijk te bepalen dat aan [de vrouw] toekomt een bedrag ad € 152.707,42, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd, en aanvullend haar €25.000 uit het depot, waarbij het bedrag dat aan [de vrouw] toekomt in beide gevallen moet worden verminderd met de helft van de door de notaris in rekening te brengen depotkosten en afwikkelingskosten;
En te bepalen dat aan [de man] toekomt een bedrag ad. € 133.550,09 (dan wel een lager bedrag bij toewijzing van de wettelijke rente), en aanvullend zijn € 25.000 uit het depot, althans voorwaardelijk te bepalen dat aan [de man] toekomt een bedrag ad. € 83.995,78 dan wel een lager bedrag bij toewijzing van de wettelijke rente), en aanvullend zijn € 25.000 uit het depot, waarbij het bedrag dat aan [de man] toekomt in beide gevallen moet worden verminderd met de helft van de door de notaris in rekening te brengen depotkosten en afwikkelingskosten;
X. [de man] veroordeelt tot betaling van de proceskosten vermeerderd met rente en nakosten.
3.5.
[de man] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Het huwelijk tussen partijen is reeds in 2017 beëindigd. Het is partijen jarenlang niet gelukt om tot een volledige financiële afwikkeling van de echtscheiding te komen. Op 10 juni 2024 is de woning uiteindelijk geleverd aan [de vrouw] . Daarmee zijn alle (eenvoudige) gemeenschappen die tussen partijen hebben bestaan verdeeld. Het gaat in deze procedure alleen nog om de verrekenvorderingen die partijen over en weer op elkaar stellen te hebben.
De dagvaarding is niet nietig
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [de vrouw] is dat de dagvaarding nietig is omdat, in het kort gezegd, [de man] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn vorderingen is gekomen en wat de feitelijke en juridische grondslag daarvan is. De rechtbank verwerpt dit betoog. [de vrouw] is in de conclusie van antwoord uitgebreid op de vorderingen van [de man] ingegaan, en heeft daartegen gedetailleerd verweer gevoerd. Het kan reeds om deze reden niet worden gezegd dat het voor [de vrouw] niet duidelijk is geweest wat [de man] met zijn vorderingen heeft beoogd en dat zij zich daartegen niet heeft kunnen verweren. De nietigheid van de dagvaarding is daarom niet aan de orde.
Recht om verrekenposten in te brengen is niet verwerkt
4.3.
Beide partijen stellen dat de ander het recht om verrekenposten in te brengen heeft verwerkt. Daarbij is de volgende achtergrond van belang. De verrekenposten zijn reeds aan de orde geweest in een tussen partijen gevoerde procedure in kort geding. Partijen hebben toen tijdens de mondelinge behandeling van 14 juni 2023 afgesproken dat beide partijen de mogelijkheid krijgen om vóór 1 september 2023 alle vermeende verrekenposten ter zake van de afwikkeling van het huwelijk aan de wederpartij kenbaar te maken. De rechtbank begrijpt deze afspraak aldus dat partijen hebben beoogd om alle vorderingen vóór 1 september 2023 in kaart te brengen, zodat de advocaten van partijen hierna konden proberen om in der minne tot een allesomvattende regeling te komen. De (advocaat) van [de man] heeft in dit verband op 31 augustus 2023 een brief gestuurd aan de advocaat van [de vrouw] . [de vrouw] heeft op 31 augustus 2023 een brief gestuurd aan de advocaat van [de man] . Het overleg tussen de advocaten van partijen heeft vervolgens niet tot een oplossing geleid. Beide partijen hebben in deze procedure gesteld dat de andere partij niet op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de afspraken van 14 juni 2023, en dus het recht om verrekenposten in te brengen heeft verwerkt, maar naar het oordeel van de rechtbank geven partijen een te formalistische uitleg aan de op 14 juni 2023 gemaakte afspraken. Met het versturen van de brieven op 31 augustus 2023 hebben partijen aan de bedoeling van de afspraken voldaan. Nu het onderling overleg niet tot resultaat heeft geleid, staat het hen vrij om de desbetreffende vorderingen aan de rechtbank voor te leggen.
Gezag van gewijsde
4.4.
[de vrouw] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechtbank in de beschikking van 17 april 2017 al over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft geoordeeld, en voor recht heeft verklaard dat partijen uit hoofde van hun huwelijkse voorwaarden niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vorderingen van [de man] moeten, voor zover deze gebaseerd zijn op de periode voorafgaand aan de echtscheidingsbeschikking, daarom worden afgewezen.
4.5.
Ingevolge artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. In essentie strekt het leerstuk van gezag van gewijsde ertoe een einde te maken aan geschillen die in wezen dezelfde rechtsbetrekking betreffen, ongeacht welke vorderingen uit hoofde van die rechtsbetrekking geldend worden gemaakt (vgl. HR 18 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0683).
4.6.
Artikel 236 lid 1 Rv ziet op beslissingen in een vonnis. De eerste vraag die aan de orde komt is of aan de tussen partijen gegeven beschikking ook gezag van gewijsde kan toekomen. Overwogen wordt dat artikel 236 lid 1 Rv zich leent voor analoge toepassing op beschikkingen, indien daarin beslissingen zijn genomen over een rechtsbetrekking in geschil tussen partijen (vgl. HR 30 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2759). Het gezag van gewijsde strekt zich ook uit over de eindbeslissingen in een onherroepelijk vonnis of een onherroepelijk beschikking die in de overwegingen daarvan staan en die de uiteindelijke beslissing mede dragen. Als sprake is van dezelfde rechtsbetrekking in geschil is niet relevant of in de latere procedure nieuw bewijsmateriaal wordt bijgebracht (vgl. HR 14 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC3786) of dat de grondslag nader wordt onderbouwd met aanvullende feiten (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7481). Verder volgt uit de vaststaande feiten dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld en de appeltermijn is verstreken. Bovendien zijn de partijen bij de beschikking dezelfde partijen als de partijen in het onderhavige geding.
4.7.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat gezag van gewijsde toekomt aan het in de beschikking opgenomen rechterlijk oordeel dat partijen uit hoofde van hun huwelijkse voorwaarden over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Het is tussen partijen niet in geschil dat zij in de echtscheidingsprocedure de financiële gevolgen van de echtscheiding zo veel als mogelijk hebben willen afwikkelen, en daartoe ook het op de website van de Rechtspraak beschikbare formulier “verrekenen en verdelen” hebben ingediend. [de man] heeft nog wel betoogd dat de familie van [de vrouw] heeft gezegd dat de kosten met betrekking tot de woning op een later moment zouden worden geregeld, maar deze afspraak is door [de vrouw] bestreden, en [de man] heeft vervolgens niet gewezen op processtukken uit de echtscheidingsprocedure waar die afspraak uit blijkt. De rechtbank begrijpt in deze omstandigheden het dictum van de beschikking aldus dat, voor zover voorafgaand aan 17 april 2017 een vordering op grond van de huwelijkse voorwaarden kon worden ingesteld, dit na de beschikking van de rechtbank niet meer mogelijk is. Vorderingen h, i en j stranden om deze reden.
Het beroep op verjaring faalt
4.8.
[de vrouw] heeft ten slotte nog een beroep gedaan op verjaring. Volgens [de vrouw] is [de man] lange tijd vaag gebleven over welke vorderingen hij precies meende te hebben. [de man] heeft daar pas bij brief van 31 augustus 2023 duidelijkheid over gegeven, zodat alle vorderingen die vijf jaar vóór 31 augustus 2023 zijn ontstaan inmiddels zijn verjaard. De rechtbank volgt dit betoog om de navolgende redenen niet.
4.9.
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, ermee rekening moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegeven bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Bij de beoordeling of de mededeling aan deze eisen voldoet, moet niet alleen worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling is gedaan en de overige omstandigheden van het geval (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112).
4.10.
[de man] heeft bij brief van 26 maart 2021 aan [de vrouw] medegedeeld dat hij (de verjaring van) alle vorderingen stuit “
welke ik op jou en de boedel heb uit hoofde van onze scheiding”. [de vrouw] heeft daarop bij e-mail van 10 april 2016 geantwoord dat zij de vorderingen die [de man] noemt niet erkent, en verwezen naar haar standpunten uit eerdere correspondentie. Hieruit kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat het voor [de vrouw] voldoende duidelijk was op welke vorderingen [de man] doelde en dat hij daarvan betaling verlangde. Dat betekent dat door die brief de verjaring is gestuit. Op de mondelinge behandeling van 13 augustus 2024 heeft [de vrouw] er nog op gewezen dat [de man] niet binnen zes maanden na de stuitingsbrief een dagvaarding heeft uitgebracht, maar de rechtbank is van oordeel dat [de man] hier ook niet toe gehouden nu door de stuiting de verjaringstermijn van vijf jaar opnieuw is aangevangen.
4.11.
[de vrouw] heeft ook nog gesteld dat sprake is van rechtsverwerking, omdat [de man] na de brief van 26 maart 2021 tweeënhalf jaar heeft stilgezeten. Dit betoog is van een onvoldoende feitelijke toelichting voorzien. Het enkele stilzitten van een schuldeiser kan immers niet een geslaagd beroep op rechtsverwerking dragen.
4.12.
De rechtbank komt aldus toe aan een inhoudelijke beoordeling van (een gedeelte van) de vorderingen van [de man] .
Pulle Verwarming
4.13.
De factuur van Pulle Verwarming heeft betrekking op het appartement aan de [adres 2] te [plaats]. Volgens [de man] betroffen het herstelwerkzaamheden die noodzakelijk waren voor de verkoop van het appartement. Op de mondelinge behandeling van 13 augustus 2024 heeft [de man] toegelicht dat er in het appartement een lekkage had plaatsgevonden, en dat in overleg met [de vrouw] is besloten om de gevolgschade te herstellen voor de verkoop van het appartement. [de vrouw] heeft op de mondelinge behandeling niet weersproken dat de werkzaamheden in overleg met haar zijn uitgevoerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld zij in de maanden voor verkoop de hypotheeklasten van het appartement alleen heeft gedragen zodat zij per saldo nog een bedrag van [de man] te vorderen had. Na de verkoop van het appartement aan een derde ontstond vervolgens een discussie tussen partijen waardoor de levering dreigde te worden vertraagd. [de man] en [de vrouw] hebben toen besloten om de wederzijdse vorderingen bij de levering van het appartement buiten beschouwing te laten.
4.14.
De rechtbank overweegt dat [de vrouw] , als mede-eigenaar van het appartement, in beginsel gehouden is om de helft van de kosten van de herstelwerkzaamheden te dragen. Uit de toelichting die beide partijen op de mondelinge behandeling hebben gegeven kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat [de man] zijn vordering niet heeft prijsgegeven. [de vrouw] is daarom gehouden om de helft van de factuur van Pulle Verwarming te betalen. Nu [de vrouw] niet concreet heeft gemaakt welke vordering(en) zij in verband met het appartement nog op [de man] heeft, kan de rechtbank daarmee geen rekening houden. Het voorgaande betekent dat [de vrouw] gehouden is om nog een bedrag van (€ 1.440,59/2) € 720,29 aan [de man] te betalen.
Huuropbrengsten
4.15.
Het appartement aan de [adres 2] was voorafgaand aan de echtscheiding verhuurd. Volgens [de man] heeft [de vrouw] de huur over de periode van juli tot en met november 2017 van € 2.100 per maand voor zichzelf behouden, en daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld. Volgens [de vrouw] heeft zij de huuropbrengsten van het appartement tot en met augustus 2017 doorgestort op de gezamenlijke rekening van partijen. [de vrouw] constateerde echter op 31 augustus 2017 dat het saldo op de gemeenschappelijke rekening onvoldoende was om de hypotheeklasten van het appartement en de echtelijke woning te voldoen. Zij heeft de ontvangen huur daarom gebruikt om vanaf haar eigen rekening de hypotheeklasten van beide woningen te voldoen. De huuropbrengsten zijn verder gebruikt voor het betalen van andere gemeenschappelijke kosten, waaronder oppas- en crèchekosten van de kinderen, in de periode augustus 2016 tot en met februari 2017.
4.16.
De rechtbank overweegt dat, nu beide partijen voor de onverdeelde helft eigenaar het appartement waren, zij in beginsel in gelijke mate tot de huuropbrengsten gerechtigd zijn. Het is tussen partijen niet in geschil dat [de vrouw] vóór 1 juli 2017 de ontvangen bedragen altijd heeft doorgestort op de gezamenlijke rekening. Uit de door [de vrouw] als productie 13 overgelegde bankafschriften volgt dat zij op 31 augustus 2017 de door haar ontvangen huur over de maanden juli en augustus nog op de gemeenschappelijke rekening heeft gestort. [de man] heeft op de mondelinge behandeling geopperd dat deze bankafschriften mogelijk zijn vervalst, maar geen concrete aanknopingspunten aangedragen die deze stelling ondersteunen, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Het voorgaande betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat [de vrouw] de huur over de maanden juli en augustus 2017 heeft afgedragen, zodat dit gedeelte van de vordering van [de man] reeds om deze reden niet toewijsbaar is.
4.17.
[de vrouw] heeft niet weersproken dat zij daarna de huur over de maanden september tot en met november 2017 niet meer heeft afgedragen. Door eenzijdig te besluiten de huuropbrengsten niet meer op de gezamenlijke rekening te storten heeft [de vrouw] jegens [de man] onrechtmatig gehandeld. De rechtbank verwerpt het betoog dat [de vrouw] de huuropbrengsten aan gezamenlijke lasten heeft uitgegeven, als onvoldoende onderbouwd. [de vrouw] heeft wel gesteld dat zij de huur heeft aangewend om de hypotheeklasten van het appartement, de echtelijke woning en andere gezamenlijke kosten te betalen, maar dit niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Daarbij komt dat de stukken die [de vrouw] wel heeft overgelegd de nodige vragen oproepen. Zo volgt uit het door [de vrouw] gemaakte overzicht dat de huuropbrengsten zijn gebruikt voor het betalen van de kosten van de kinderopvang en de oppas. Het valt echter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen hoe de huuropbrengsten over de periode september 2017 tot en met november 2017 kunnen zijn gebruikt voor de contante betalingen aan de kinderoppas in de periode van augustus 2016 tot en met februari 2017. Uit de als productie 16 door [de vrouw] overlegde bankafschriften volgt verder wel dat zij vanaf oktober 2017 de hypotheeklasten voor de echtelijke woning heeft betaald, maar daar staat tegenover dat [de vrouw] later een bedrag van € 16.204,74 heeft ontvangen wegens “
te veel betaalde aflossing” (pv 14 juni 2013, nr. 7) in de periode juli 2016 tot februari 2023. [de vrouw] is daarmee al voor de door haar te veel gedane aflossingen gecompenseerd. [de vrouw] heeft niet toegelicht hoe haar huidig verweer zich tot deze vergoeding verhoudt, terwijl dit wel op haar weg had gelegen.
4.18.
Het voorgaande betekent dat [de vrouw] ten onrechte een bedrag van € 6.300 niet op de gemeenschappelijke rekening heeft gestort. [de vrouw] dient derhalve nog een bedrag van € 3.150 aan [de man] te betalen.
Gebruiksvergoeding
4.19.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [de vrouw] vanaf april 2016 met uitsluiting van [de man] in de woning verblijft. [de man] vordert een gebruiksvergoeding van [de vrouw] over de periode van 1 april 2016 tot en met de datum van levering van de woning (10 juni 2024) gelijk aan de huurwaarde van de woning. [de vrouw] voert onder meer als verweer dat zij de lasten van de woning heeft gedragen, [de man] nimmer aanspraak op een gebruiksvergoeding heeft gemaakt en [de vrouw] hier ook geen rekening mee hoefde te houden, en dat [de man] al veel eerder over zijn aandeel in de overwaarde van de woning had kunnen beschikken indien hij aan de verdeling zou hebben meegewerkt. Indien een gebruiksvergoeding wordt toegewezen, moet [de man] ook worden veroordeeld om de helft van de lasten van de woning te betalen.
4.20.
Het volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 4.7 heeft overwogen dat [de man] met betrekking tot de periode vóór 17 april 2017 geen aanspraak kan maken op een gebruikersvergoeding. Met betrekking tot de gebruiksvergoeding over de periode na 17 april 2017 overweegt de rechtbank als volgt. [de man] heeft het recht om gecompenseerd te worden voor het gemis aan genot en gebruik van de woning dat hij als rechthebbende mist (artikel 3:169 BW). Daar staat tegenover dat, zolang de woning niet verkocht en geleverd is, de mede-eigendom blijft bestaan en partijen in principe ieder de helft van de moeten woonlasten betalen (artikel 3:172 BW). Op de gemeenschap zijn verder de beginselen van redelijkheid en billijkheid van toepassing, die op grond van art. 3:166 lid 3 en art. 6:2 BW ook de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. De redelijkheid en billijkheid zijn dus de maatstaf bij de beoordeling van de gebruiksvergoeding van artikel 3:169 BW. Daarbij wegen alle omstandigheden van het geval mee.
4.21.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat [de man] in het vonnis in kort geding van 23 november 2017 is veroordeeld om zijn volledige en onverwijlde medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning. Reeds uit het feit dat [de vrouw] daarna met betrekking tot de woning nog twee keer een procedure in kort geding aanhangig heeft moeten maken volgt dat [de man] deze medewerking onvoldoende voortvarend heeft gegeven. Het moge zo zijn dat de verkoop van de woning ook vertraging heeft opgelopen omdat een omgevingsvergunning moest worden aangevraagd, en een splitsingsakte noodzakelijk was, maar dit heeft in ieder geval niet aan de verkoop van de woning aan [de vrouw] in de weg gestaan. Op de mondelinge behandeling van 13 augustus 2024 heeft [de vrouw] onweersproken gesteld dat zij over de jaren meerdere serieuze voorstellen aan [de man] heeft gedaan. [de man] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij niet akkoord is gegaan met verkoop van de woning aan [de vrouw] , omdat hij ook een regeling wenste voor de vorderingen die hij nog op [de vrouw] stelde te hebben. Dit staat hem uiteraard vrij, maar betekent ook dat hij het aan zichzelf heeft te wijten dat hij na al die jaren nog steeds niet over zijn aandeel in de overwaarde van de woning heeft kunnen beschikken. Daarbij komt dat [de vrouw] onweersproken heeft gesteld dat de waarde van de woning ten tijde van de echtscheiding ongeveer € 700.000 tot € 750.000 bedroeg. [de vrouw] heeft de woning uiteindelijk overgenomen voor een bedrag van € 1.035.000. Hieruit volgt dat de waarde van de woning sinds april 2017 fors is toegenomen, en [de vrouw] een bedrag van € 125.000 tot € 150.000 meer aan [de man] heeft moeten betalen om hem uit te kopen. Door het uitstel van de verdeling van de echtelijke woning, die in ieder geval mede door [de man] is veroorzaakt, heeft [de vrouw] dus een aanzienlijk financieel nadeel geleden.
4.22.
De rechtbank acht het in de voornoemde omstandigheden niet redelijk en billijk als [de man] aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding die de verplichting om de helft van de woonlasten te betalen overstijgt. De verplichting van [de vrouw] tot het betalen van een gebruiksvergoeding zal daarom worden weggestreept tegen de verplichting van [de man] om de helft van de woonlasten te dragen.
Gemeentelijke heffingen en eigenaarslasten
4.23.
[de man] heeft gesteld dat hij sinds april 2016 tot op heden de gemeentelijke heffingen, aanslagen eigenaarslasten en een gedeelte van de gebruikerslasten voor de woning heeft betaald. Hij maakt aanspraak op vergoeding daarvan. [de vrouw] heeft op de mondelinge behandeling toegezegd dat, indien de rechtbank geen gebruiksvergoeding aan [de man] toekent die de hoogte van de helft van de woonlasten overstijgt, zij de door [de man] betaalde gemeenteheffingen en eigenaarslasten aan hem zal terugbetalen. Nu de verplichting van [de vrouw] tot het betalen van een gebruiksvergoeding wordt weggestreept tegen de verplichting van [de man] om de helft van de woonlasten te dragen, doet die situatie zich voor en moet [de vrouw] de door [de man] betaalde bedragen voor haar rekening nemen.
4.24.
[de vrouw] heeft in de conclusie van antwoord gesteld dat het door [de man] overgelegde overzicht van betaalde gemeentelijke heffingen en eigenaarslasten onnavolgbaar is, en niet altijd aansluit op de overgelegde bankafschriften. Op de mondelinge behandeling heeft [de man] erkend dat in het overzicht een aantal (schrijf)fouten zijn gemaakt, en een nadere toelichting gegeven. Het juiste bedrag bedraagt volgens [de man] € 6.200,86. Nu dit bedrag niet nader door [de vrouw] is weersproken, zal de rechtbank dit bedrag overnemen.
Factuur Architechniek en leges omgevingsvergunning
4.25.
Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege een in het verleden uitgevoerde verbouwing het noodzakelijk was om een omgevingsvergunning aan te vragen. Het is tussen partijen evenmin in geschil dat zij ieder afzonderlijk van elkaar de omgevingsvergunning hebben aangevraagd. De aanvraag van [de man] is, bij gebrek aan een voldoende onderbouwing, afgewezen. De aanvraag van [de vrouw] is gehonoreerd. In het licht van het voorgaande heeft [de man] onvoldoende gemotiveerd toegelicht waarom [de vrouw] gehouden zou zijn om de helft van de door [de man] gemaakte kosten aan hem te vergoeden.
Stortingen op de gezamenlijke rekening
4.26.
[de man] heeft gesteld dat hij op 6 oktober 2017 en 27 november 2017 de gezamenlijke rekening heeft aangevuld met een bedrag van tweemaal € 5.000. De stortingen waren volgens [de man] noodzakelijk omdat door toedoen van [de vrouw] de huuropbrengsten van het appartement niet meer op de gezamenlijke rekening werden gestort. [de man] heeft het saldo aangevuld, zodat vanaf de gezamenlijke rekening alle lopende financiële verplichtingen konden worden voldaan. [de vrouw] is daarom gehouden om de helft van het gestorte bedrag aan [de man] te voldoen. De rechtbank overweegt dat [de man] niet heeft gesteld welke gezamenlijke lasten van de gezamenlijke rekening zijn betaald, en ook geen inzicht heeft gegeven in het verloop van de gezamenlijke rekening. Het valt voor [de vrouw] , en de rechtbank, zodoende niet te controleren waaraan het bedrag van € 10.000 is besteed. De vordering van [de man] moet reeds om deze reden worden afgewezen. [de man] heeft voorgesteld om nog bankafschriften in het geding te brengen, maar die gelegenheid krijgt hij niet omdat hij zijn stelling dat het geld is besteed aan gezamenlijke kosten in het geheel niet heeft uitgewerkt
Hypotheekaflossingen
4.27.
Het volgt uit de op 14 juni 2023 tussen partijen gemaakte afspraken dat [de man] een bedrag van € 16.204,74 verschuldigd is aan [de vrouw] wegens teveel betaalde hypotheekaflossing in de periode tot en met februari 2023. Dit bedrag is bij levering van de woning op 10 juni 2024 verrekend, en is voor deze procedure niet meer relevant. Tussen partijen is niet in geschil dat [de man] ook gehouden is om de helft van de periode van 1 maart 2023 tot en met de datum van de levering van de woning betaalde aflossingen aan [de vrouw] te vergoeden. De rechtbank leidt uit het als productie 48 door [de vrouw] overgelegde overzicht af dat het saldo van de hypothecaire geldlening op 1 maart 2023 € 470.588,09 bedroeg. Verder volgt uit de als productie 80 door [de man] overgelegde nota van aflossing dat het openstaande saldo van de hypothecaire geldlening op 10 juni 2024 € 464.996,05 bedroeg. Er is vanaf 1 maart 2023 aldus een bedrag afgelost van € 5.592,04. Dit bekent dat [de man] gehouden is om een bedrag van € 2.796,02 aan [de vrouw] te vergoeden.
Schilderwerk voordeur gezamenlijke woning
4.28.
[de vrouw] heeft de voordeur van de woning opnieuw laten schilderen. Op de mondelinge behandeling van 13 augustus 2024 zijn partijen overeengekomen dat [de man] uit dien hoofde een bedrag van € 374,69 aan [de vrouw] dient te betalen.
Verbeurde boetes
4.29.
Het is tussen partijen niet in geschil dat zij op de mondelinge behandeling van 14 juni 2023 afspraken hebben gemaakt over de wijze van verdeling van de woning en daarbij een boeteclausule overeen zijn gekomen bij niet-nakoming van de gemaakte afspraken. [de vrouw] stelt dat [de man] de boete heeft verbeurd omdat (i) hij niet tijdig de bemiddelingsovereenkomst van de makelaar heeft ondertekend; (ii) niet tijdig de opdracht aan de makelaar heeft verstrekt tot het bindend bepalen van de laatprijs; en (iii) het door [de vrouw] uitgebracht bod niet heeft geaccepteerd.
Bemiddelingsovereenkomst
4.30.
Het volgt uit de op mondelinge behandeling van 14 juni 2023 gemaakte afspraken dat partijen “
binnen zeven dagen na heden” een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst ondertekenen waarbij de makelaar zijn diensten verricht onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden en tarieven (nr. 2). Partijen verbeuren de contractuele boete van € 1.000 per dag indien zij geen medewerking verlenen aan de totstandkoming van de bemiddelingsovereenkomst, de koopovereenkomst en de leveringsakte (nr. 8).
4.31.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [de man] niet vóór 21 juni 2023 de bemiddelingsovereenkomst heeft ondertekend. Volgens [de man] heeft hij toch aan zijn verplichtingen die zijn vastgelegd in het proces-verbaal voldaan, omdat hij de gewijzigde bemiddelingsovereenkomst binnen zeven dagen na ontvangst heeft getekend. Daarin volgt de rechtbank hem niet. Het is tussen partijen niet in geschil dat het commentaar van [de man] op de conceptbemiddelingsovereenkomst slechts punten van ondergeschikte betekenis betrof (o.a. contactgegevens). Bovendien heeft [de man] deze input pas op 23 juni 2023, en dus na het verstrijken van de in het proces-verbaal genoemde termijn, aangeleverd. Dat [de man] de bemiddelingsovereenkomst niet vóór 21 juni 2023 heeft getekend, behoort in deze omstandigheden voor zijn eigen risico te blijven. De afspraken in het proces-verbaal kunnen in ieder geval niet zo worden uitgelegd dat [de man] met het aanleveren van zijn beperkte commentaar op de bemiddelingsovereenkomst eenzijdig kan bewerkstelligen dat de termijn voor het ondertekenen van de bemiddelingsovereenkomst wordt opgeschoven.
4.32.
De volgende vraag die partijen verdeeld houdt is of [de man] op 30 juni 2023 wel rechtsgeldig een opdracht tot bemiddeling aan de makelaar heeft gegeven. Volgens [de vrouw] heeft [de man] met het ondertekenen van de gewijzigde bemiddelingsovereenkomst nog steeds niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de afspraken van 14 juni 2023 voldaan omdat (i) hij niet dezelfde bemiddelingsovereenkomst heeft getekend als [de vrouw] en (ii) [de man] op de bemiddelingsovereenkomst met pen een aantal opmerkingen heeft gemaakt. De rechtbank verwerpt dit betoog om de navolgende redenen.
4.33.
Partijen zijn het er over eens dat de door [de vrouw] ondertekende bemiddelingsovereenkomst slechts op ondergeschikte punten afwijkt van de door [de man] op 30 juni 2023 ondertekende versie. Uit de e-mail van 7 juli 2023 leidt de rechtbank verder af dat de makelaar met de opdracht aan de slag is gegaan. [de vrouw] heeft in dit licht onvoldoende gemotiveerd gesteld dat bij de makelaar onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag of partijen hem in juni 2023 opdracht hebben gegeven te bemiddelen bij de verkoop van de woning. Dat de makelaar aan beide partijen heeft gevraagd om hetzelfde document (in plaats van afzonderlijk van elkaar) te ondertekenen, en [de man] dit pas op 15 augustus 2023 heeft gedaan, maakt dat niet anders. Het is voor het geven van een rechtsgeldige opdracht tot bemiddeling aan een makelaar niet vereist dat beide opdrachtgevers hetzelfde stuk papier ondertekenen. Ook de omstandigheid dat [de man] op de door hem op 30 juni 2023 ondertekende bemiddelingsovereenkomst heeft aangegeven dat volgens hem nog een aantal zaken aan de woning diende te worden hersteld maakt niet dat geen rechtsgeldige opdracht tot bemiddeling is gegeven. Voor het geven van een opdracht tot bemiddeling is immers niet vereist dat er tussen de verkopers overeenstemming bestaat over welke werkzaamheden aan de woning nog uitgevoerd moeten worden.
4.34.
[de man] heeft, resumerend, een boete verbeurd van € 1.000 per dag met ingang van 21 juni 2023 tot en met 30 juni 2023. Dit komt neer op een bedrag van € 10.000. [de man] heeft nog een beroep gedaan op matiging, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij, omdat [de man] geen omstandigheden heeft gesteld die een dergelijk beroep kunnen dragen.
Opdracht tot vaststellen laatprijs
4.35.
[de vrouw] heeft verder gesteld dat [de man] een boete heeft verbeurd omdat hij in de periode van 12 januari 2024 tot en met 22 januari 2024 heeft geweigerd om de makelaar opdracht te geven een laatprijs vast te stellen. De rechtbank overweegt dat uit de tussen partijen gemaakte afspraken volgt dat de makelaar de opdracht krijgt om de vraag- en laatprijs en de biedingsprocedure bindend te bepalen, indien partijen daaromtrent geen overeenstemming kunnen bereiken (nr. 2). De afspraken voorzien er niet in dat, indien één van de partijen in gebreke blijft om aan de makelaar de opdracht te geven de laatprijs te bepalen, een boete wordt verbeurd. Anders dan [de vrouw] heeft betoogd, valt dit ook niet in de afspraken in te lezen. Dat [de vrouw] met de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken heeft beoogd dat de makelaar voortvarend aan de slag zou kunnen gaan met de verkoop van de woning, en dat partijen zouden meewerken aan hetgeen daarvoor nodig was, maakt niet dat op iedere - in de ogen van [de vrouw] - door [de man] veroorzaakte onnodige vertraging een boete van € 1.000 per dag staat.
Weigeren een bod gelijk aan de laatprijs te aanvaarden
4.36.
Op 5 februari 2024 heeft [de vrouw] via haar aankoopmakelaar een bod uitgebracht gelijk aan de laatprijs, zonder voorbehoud en onder de voorwaarde dat de levering binnen zes weken na ondertekening van de koopovereenkomst plaatsvindt
.Volgens [de vrouw] heeft [de man] in de periode van 5 februari 2024 tot aan de dag van het vonnis in kort geding (25 maart 2024) de contractuele boete verbeurd omdat hij niet akkoord is gegaan met haar bod. De rechtbank verwerpt dit betoog.
4.37.
Het volgt uit de op mondelinge behandeling van 14 juni 2023 gemaakte afspraken dat partijen meewerken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst “
binnen twee dagen nadat de makelaar partijen heeft uitgenodigd”. Het is tussen partijen niet in geschil dat de makelaar partijen vóór 25 maart 2024 geen dergelijk verzoek heeft gedaan. Van het verbeuren van een contractuele boete kan dan ook geen sprake zijn. Voor de stelling dat [de man] reeds een contractuele boete verschuldigd is omdat hij niet akkoord is gegaan met het bod van [de vrouw] van 5 februari 2024 bieden de door partijen gemaakte afspraken geen grondslag.
Wettelijke rente over boetes
4.38.
[de man] heeft tegen de verschuldigdheid van wettelijke rente verweer gevoerd. Volgens [de man] treedt, indien en voor zover hij enige boete verschuldigd zou zijn, de boete in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. Met zijn betoog miskent [de man] dat wettelijke rente ook kan worden gevorderd over een te laat betaalde boete, indien de schuldenaar in verzuim is met de betaling van de verbeurde boete. [de vrouw] heeft bij exploot van 28 november 2023 aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete als [de man] zijn verplichtingen niet nakwam binnen een termijn van twee dagen. Nu [de man] daar geen gehoor aan heeft gegeven, is hij sinds 1 december 2023 in verzuim, en gehouden om vanaf die datum de wettelijke rente over de verbeurde boete te betalen.
Onrechtmatig handelen [de vrouw]
4.39.
Volgens [de man] heeft [de vrouw] onrechtmatig gehandeld door executoriaal beslag te leggen onder de ING Bank N.V. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat [de man] de contractuele boete tot een hoogte van € 10.000 heeft verbeurd omdat hij niet tijdig de bemiddelingsovereenkomst heeft ondertekend. Het executoriaal derdenbeslag is daarom niet onrechtmatig.
4.40.
Verder heeft [de vrouw] volgens [de man] onrechtmatig gehandeld omdat zij het biedingsproces heeft doorkruist. Daaraan heeft [de man] ten grondslag gelegd dat [de vrouw] de laatprijs heeft geboden, en vervolgens in een procedure in kort geding de medewerking van [de man] aan de levering van de woning heeft afgedwongen, maar dat [de man] bereid was geweest om € 1.060.000 voor de woning te betalen. Dat is een bedrag € 25.000 hoger dan de laatprijs. Met haar handelen heeft [de vrouw] het dus bewerkstelligd dat de woning aan haar is verkocht voor een te lage prijs. De rechtbank verwerpt dit betoog om de navolgende redenen.
4.41.
Het is tussen partijen niet in geschil dat de woning een lange tijd te koop heeft gestaan. Indien [de man] daadwerkelijk bereid en in staat zou zijn geweest om een bedrag van € 1.060.000 voor de woning te betalen, dan heeft hij ruimschoots de gelegenheid gehad om een bod te doen. [de man] heeft in dit licht onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat [de vrouw] het verkoopproces heeft doorkruist. [de man] heeft er nog wel op gewezen dat hij op grond van de afspraken uit het proces-verbaal alleen een bod kon uitbrengen via een makelaar. De door [de man] ingeschakelde aankoopmakelaar was slechts bereid om namens hem een bod op de woning uit te brengen nadat een bezichtiging had plaatsgevonden. [de vrouw] heeft echter geweigerd om de aankoopmakelaar in de woning toe te laten, en daarmee een bod van [de man] gedwarsboomd. Ook dit betoog wordt door de rechtbank verworpen. Het ontgaat de rechtbank namelijk waarom een bezichtiging van de woning door een aankoopmakelaar noodzakelijk was. [de man] kende de woning goed, en uit zijn eigen stellingen volgt dat hij ook reeds wist welke prijs hij voor de woning wilde betalen. Indien de door [de man] benaderde aankoopmakelaar geen bod had willen uitbrengen zonder een voorafgaande bezichtiging, had [de man] desnoods een andere makelaar kunnen en moeten inschakelen. Nu hij niet op de voorgeschreven wijze een bod heeft uitgebracht, en er alleen door [de vrouw] een bod is uitgebracht dat gelijk aan of hoger is dan de laatprijs, was [de man] op grond van de op 14 juni 2023 gemaakte afspraken gehouden om dit bod te aanvaarden. Van doorkruising van het biedingsproces door [de vrouw] is dan ook geen sprake.
Welk bedrag komt aan [de man] toe?
4.42.
[de man] heeft de woning uiteindelijk op 10 juni 2023 aan [de vrouw] geleverd. Het aandeel van [de man] in de overwaarde van de woning is, vanwege het conservatoir beslag, nog niet aan [de man] uitgekeerd. Het gaat om een bedrag van € 236.703,20. Daarnaast hebben beide partijen, op grond van de op 14 juni 2023 gemaakte afspraken, elk een bedrag van € 25.000 bij de notaris in depot staan totdat het geschil onherroepelijk is beslecht of partijen de notaris gezamenlijk schriftelijk berichten hoe het depot dient te worden uitgekeerd. Beide partijen hebben de rechtbank op de mondelinge behandeling gevraagd om te bepalen welk bedrag door de notaris aan welke partij dient te worden uitgekeerd.
4.43.
Uit dit vonnis volgt dat [de man] de volgende vorderingen op [de vrouw] heeft:
(a) Pulle Verwarming € 720,29
(b) huuropbrengsten € 3.150,00
(
c) woonlasten € 6.200,86 +
totaal € 10.071,15
4.44.
Uit dit vonnis volgt dat [de vrouw] de volgende vorderingen op [de man] heeft:
(i) aflossing hypotheek € 2.796,02
(ii) schilderwerkzaamheden € 374,69
(iii) verbeurde boete € 10.000,00 +
totaal € 13.170,71
4.45.
Beide partijen hebben aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over de hun nog toekomende bedragen. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is. Uit de stellingen van [de man] kan niet worden afgeleid wanneer, en waarom, dit verzuim is ingetreden. De rechtbank kan daarom, bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, [de vrouw] hooguit veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Daar staat tegenover dat [de vrouw] heeft gevorderd dat [de man] wordt veroordeeld tot het betalen van de wettelijke rente over de verbeurde boete vanaf 1 december 2023, en over de overige bedragen vanaf 15 dagen na datum van dit vonnis. Het is niet aan de rechtbank om uit te rekenen welk bedrag in verband met de wettelijke rente verschuldigd is, maar hetgeen partijen aan elkaar verschuldigd zal elkaar niet veel ontlopen. Nu partijen de rechtbank nadrukkelijk hebben gevraagd om het bedrag dat de notaris aan partijen dient uit te keren zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven, zal de rechtbank, uit praktische overwegingen, de wettelijke rente verder buiten beschouwing laten.\ De vorderingen wegens de verschuldigdheid van de wettelijke rente zullen daarom over en weer worden afgewezen.
4.46.
Het voorgaande betekent dat [de vrouw] per saldo een bedrag van € 3.099,56 van [de man] tegoed heeft. De rechtbank zal bepalen dat de notaris dit bedrag aan [de vrouw] dient te betalen. Het overige gedeelte van het bedrag van € 236.703,20 dient door de notaris aan [de man] te worden uitgekeerd. Het bedrag van € 50.000 dient op grond van de op 14 juni 2024 gemaakte afspraken in depot te blijven totdat het geschil tussen partijen bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is beslecht, of partijen de notaris eensluidend anders berichten. De kosten van de afwikkeling van het depot dienen te zijner tijd door beide partijen bij helfte te worden gedragen.
Conservatoir beslag
4.47.
Om zekerheid te krijgen dat zij haar vorderingen op [de man] ook daadwerkelijk betaald krijgt, heeft [de vrouw] op 10 juni 2024 conservatoir beslag gelegd onder de notaris. Nu [de vrouw] per saldo nog een bedrag van [de man] tegoed heeft, kan niet worden gezegd dat het beslag ten onrechte is gelegd. Dat het beslag om een andere reden onrechtmatig is, kan niet uit de stellingen van [de man] worden afgeleid. Er bestaat dus geen grond om, zoals [de man] heeft gevorderd, [de vrouw] te veroordelen tot het betalen van de door [de man] als gevolg van het conservatoir beslag geleden schade.
4.48.
[de man] heeft de rechtbank verder gevraagd om het beslag op te heffen. Aan deze vordering heeft [de man] ten grondslag gelegd dat hij de aan hem toekomende helft van de overwaarde nodig heeft voor de aankoop van een nieuwe woning. Het is voor [de man] van groot belang dat die woning op korte termijn wordt gekocht. Indien hij binnen zes maanden na de verdeling van de echtelijke woning een nieuwe woning koopt, kan hij nog profiteren van dezelfde (gunstige) voorwaarden die van toepassing zijn op de aan de voormalige echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening. Daarnaast verblijft hij nu gedeeltelijk in een hotel om uitvoering te kunnen geven aan de zorgregeling die partijen als ouders van hun minderjarige kinderen overeen zijn gekomen. Deze situatie kan niet lang blijven voortbestaan. Volgens [de vrouw] heeft zij een groot belang bij de instandhouding van het beslag. [de man] heeft financiële problemen. Zij is niet bekend met andere vermogensbestanddelen van [de man] . Indien het beslag zou worden opgeheven, bestaat het risico dat zij een eventueel gunstigere beslissing in een eventueel hoger beroep niet ten uitvoer kan leggen.
4.49.
Naar het oordeel van de rechtbank is het belang van [de man] om zijn aandeel van de overwaarde te kunnen ontvangen groter dan het belang van [de vrouw] om het beslag te handhaven, in afwachting van een eventueel gunstiger beslissing in een eventueel hoger beroep. Daartoe is van belang dat, zo lang er tussen partijen geen onherroepelijke rechterlijke uitspraak ligt, partijen elk een bedrag van € 25.000 in depot bij de notaris hebben staan. Zelfs al zou in een eventueel hoger beroep de beslissing gunstiger voor [de vrouw] uitvallen, dan kan zij dus op deze manier haar vordering tot een hoogte van € 25.000 eenvoudig ten gelde maken. Daar komt bij dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de toelichting van [de man] dat hij voornemens is om een nieuwe woning te kopen. [de vrouw] zou in het uiterste geval dus nog verhaal kunnen nemen op de nieuwe woning, zodat zij niet onredelijk in haar verhaalsmogelijkheden wordt beperkt.
4.50.
De rechtbank zal om de voorgaande redenen het door [de vrouw] gelegde conservatoir derdenbeslag onmiddellijk en volledig opheffen. [de man] heeft ook nog gevorderd dat [de vrouw] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de uitbetaling van het bedrag dat de notaris onder zich heeft. Nu het conservatoir beslag wordt opgeheven, is de notaris verder niet van de medewerking van [de vrouw] afhankelijk, en heeft [de man] dus geen belang meer bij dit gedeelte van zijn vordering.
Proceskosten
4.51.
Partijen zijn voormalige levensgezellen. Dat is in de regel aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren, en af te wijken van de hoofdregel dat de partij die in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld, de kosten van de andere partij moet betalen. De rechtbank ziet, anders dan partijen hebben betoogd, in dit geval geen aanleiding om toch één van hen in de kosten te veroordelen. Beide partijen hebben in deze procedure standpunten ingenomen die door de rechtbank zijn verworpen, en zijn uiteindelijk over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank acht het daarom ook redelijk dat zij beiden hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie en in reconventie
5.1.
heft het conservatoir derdenbeslag dat [de vrouw] ten laste van [de man] onder de notaris (mr. De Nerée tot Babberich) heeft gelegd op;
5.2.
bepaalt dat de notaris het bedrag dat zij ten behoeve van partijen onder zich houdt dient uit te keren overeenkomstig hetgeen is bepaald in rechtsoverweging 4.46;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen kosten voor deze procedure draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.