ECLI:NL:HR:1998:ZC2759

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 1998
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
R98/003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • J. Korthals Altes
  • M. Neleman
  • A. Heemskerk
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende machtiging tot wijziging van de akte van splitsing van appartementsrechten en de eisen van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om een verzoek tot vervangende machtiging voor de wijziging van de akte van splitsing van een appartementsgebouw. De verzoekers, appartementseigenaars van het gebouw, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank die de eerdere beschikking van de Kantonrechter heeft bekrachtigd. De Kantonrechter had op verzoek van de verweerders, ook appartementseigenaars, vervangende machtiging verleend voor de wijziging van de verdeelsleutel voor de servicekosten, die volgens hen niet meer in overeenstemming was met de werkelijke waarde van de appartementen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht de bindende kracht van eerdere beschikkingen heeft toegepast en dat de redelijkheid en billijkheid in de verhouding tussen de appartementseigenaars een belangrijke rol spelen. De Hoge Raad bevestigt dat de verkoopprijzen van de appartementen als objectieve maatstaf voor de verdeling van de servicekosten kunnen dienen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verzoekers en oordeelt dat zij in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in geschillen tussen appartementseigenaars en de toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

30 oktober 1998
Eerste Kamer
Rek.nr. R98/003 HR
CS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1], en
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.A. Wackie Eysten,
t e g e n
[verweerder 1 t/m 16]
,
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 15 november 1996 ter griffie van het Kantongerecht te Alkmaar ingediend verzoekschrift hebben verweerders in cassatie — verder te noemen: [verweerders] — zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en op de voet van art. 5:140 BW verzocht hen bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende machtiging te verlenen voor wijziging van artikel 2 lid 2a van de notariële akte van splitsing d.d. 12 juni 1989 zoals in het verzoekschrift nader is omschreven.
Verzoekers tot cassatie — verder te noemen: [verzoekers] — hebben het verzoek bestreden.
Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 19 december 1996 heeft de Kantonrechter bij beschikking van 29 januari 1997 het verzoek van [verweerders] toegewezen en vervangende machtiging verleend tot wijziging van artikel 2 lid 2a van de notariële akte van splitsing zoals in het dictum van die beschikking is vermeld.
Tegen die beschikking hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij beschikking van 7 november 1997 heeft de Rechtbank voormelde beschikking van de Kantonrechter — met verbetering van gronden — bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Alle partijen in dit geding zijn appartementseigenaars in de in appartementen gesplitste onroerende zaak ‘’[A]’’ te [woonplaats] en in die hoedanigheid van rechtswege lid van de vereniging van eigenaars van Appartementengebouw ‘’[A]’’.
(ii) Verzoeker tot cassatie sub 1 — [verzoeker 1] — is van de aanvang af betrokken geweest bij de bouw van deze onroerende zaak, de splitsing in appartementen, de verdeling van de servicekosten en het voeren van de administratie, respectievelijk als architect, directeur van de projectontwikkelingsmaatschappij en eerste administrateur.
(iii) [verzoekers] hebben het penthouse-appartement in genoemd appartementengebouw gekocht.
(iv) In de akte van splitsing van 12 juni 1989 is bepaald voor welk deel iedere eigenaar moet bijdragen in de servicekosten. De daarbij toegepaste verdeelsleutel is gerelateerd aan de in 1989 geldende verkoopprijzen van de onderscheiden appartementen.
(v) [verweerders] zijn bij het vaststellen van die verdeelsleutel ervan uitgegaan dat de koopsommen van de onderling in grootte en ligging verschillende appartementen correspondeerden met de geschatte waarde van de onderscheiden appartementsrechten.
(vi) Het geschil tussen partijen betreft die verdeelsleutel. [verweerders] hebben gesteld dat zij pas na het passeren van de akte van splitsing werden geconfronteerd met de door [verzoekers] voor het penthouse-appartement betaalde lage koopprijs, die naar hun mening niet kan worden aangemerkt als een objectieve, reële maatstaf voor het vaststellen van de voor het penthouse verschuldigde servicekosten. Naar hun mening moet de akte van splitsing op het punt van de verdeling van de servicekosten aldus worden gewijzigd, dat voor de te lage koopsom van het penthouse in de plaats wordt gesteld de destijds wel als reëel aan te merken koopsom.
(vii) [verzoekers] weigeren mee te werken aan de door [verweerders] voorgestelde aanpassing van de akte van splitsing. Zij hebben gesteld dat de verkoopprijzen van de appartementen een onjuiste, niet-redelijke grondslag zijn voor het vaststellen van de verdeling van de kosten van beheer en onderhoud. Zij hebben een verdeelsleutel voorgesteld op basis van een gedifferentieerd kostensysteem.
3.2 [verweerders] hebben op de voet van art. 5:140 BW vervangende machtiging tot wijziging van de akte van splitsing verzocht. Hun eerste verzoek daartoe is door de Kantonrechter te Alkmaar toegewezen bij beschikking van 24 juli 1995. Deze beschikking is echter in hoger beroep vernietigd door de Rechtbank te Alkmaar bij beschikking van 21 maart 1996 op grond van haar oordeel dat bij de berekening van de waarde van het penthouse door [verweerders] een onjuiste maatstaf was gebruikt. In een overweging ten overvloede gaf de rechtbank partijen in overweging als uitgangspunt voor de berekening van de verdeelsleutel voor de servicekosten de koopprijzen van de appartementen te handhaven, met dien verstande dat als koopprijs van het penthouse wordt aangenomen de door een niet eerder bij deze zaak betrokken makelaar in onroerende goederen te taxeren verkoopwaarde in de periode waarin de overige appartementen voor het eerst te koop werden aangeboden.
In het onderhavige geding hebben [verweerders], na taxatie van het penthouse door een makelaar, voor de tweede maal zulk een vervangende machtiging verzocht, op basis van een gewijzigde verdeelsleutel, die wel gebaseerd bleef op de koopprijzen van de appartementen. De Kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen bij beschikking van 29 januari 1997, door de Rechtbank bekrachtigd bij beschikking van 7 november 1997.
3.3 De onderdelen 1 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij klagen dat de Rechtbank in rov. 3.4 en 6.4 met een enkele verwijzing naar enige rechtsoverwegingen uit haar beschikking van 21 maart 1996 heeft geoordeeld dat de appelgrieven I, V en VI geen doel treffen, en dat de Rechtbank in dit geding ten onrechte bindende kracht aan die rechtsoverwegingen heeft toegekend, nu art. 67 Rv. niet van toepassing is op beschikkingen als de onderhavige, althans [verweerders] op de bindende kracht geen beroep hebben gedaan.
Hoewel art. 67 Rv. is geschreven voor vonnissen, leent het zich voor analogische toepassing op beschikkingen op verzoekschrift, waarin beslissingen zijn gegeven over een rechtsbetrekking in geschil tussen partijen. De Rechtbank heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk aangenomen dat [verweerders] zich op de bindende kracht hebben beroepen door bij hun inleidend verzoekschrift de beschikking van 21 maart 1996 in het geding te brengen en daarbij met zoveel woorden te verzoeken de inhoud daarvan als herhaald en ingelast te beschouwen. De onderdelen stuiten hierop af.
3.4 Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 4.4, waarin de Rechtbank appelgrief III heeft verworpen. Het onderdeel klaagt dat de Rechtbank deze grief op onjuiste gronden heeft verworpen, door te miskennen dat het bij de toepassing van art. 5:140 niet erom gaat of de verzoekers de houding van hun wederpartij kunnen uitleggen als het zonder redelijke grond weigeren van medewerking, maar of de rechter van oordeel is dat van zulk een weigering sprake is.
De Rechtbank heeft niet blijk gegeven dit een en ander te hebben miskend, zodat het onderdeel faalt.
3.5 Onderdeel 3 is gericht tegen de rov. 5.3–5.6, waarin de Rechtbank appelgrief IV heeft verworpen. Deze grief betrof het oordeel van de Kantonrechter, dat voor de verdeling van de servicekosten de verkoopprijzen van de appartementen als objectieve maatstaf kunnen dienen.
De Rechtbank heeft in rov. 5.5 geoordeeld dat de kantonrechter de koopprijsmethode terecht als een objectieve maatstaf voor de verdeling van de servicekosten heeft aangemerkt. In de rov. 5.3, 5.4 en 5.6 heeft de Rechtbank dit oordeel nader gemotiveerd. In dat kader heeft de Rechtbank de door [verzoekers] voorgestane gedifferentieerde methode in dit concrete geval minder geschikt geacht, omdat zij een potentiële bron vormt van nieuwe discussies en procedures. Anders dan onderdeel 3 aanvoert, is de Rechtbank daardoor niet buiten de grenzen van het door de grief aan haar voorgelegde geschilpunt getreden. Ook is de door de Rechtbank gegeven motivering niet onbegrijpelijk. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
3.6 De onderdelen 5 en 6 komen op tegen de rov. 6.6–6.8, waarin de Rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid in verband met de in rov. 6.6 genoemde omstandigheden zich ertegen verzetten dat [verzoekers] thans nog met succes de deugdelijkheid van de taxatie door [de makelaar] zouden kunnen aanvechten, en dat dit wellicht anders zou zijn als gerede twijfel zou bestaan over de onafhankelijkheid of de deskundigheid van deze makelaar of geoordeeld zou moeten worden dat hij in redelijkheid niet tot deze taxatie had kunnen komen, maar dat feiten en omstandigheden die tot dit oordeel zouden moeten leiden gesteld noch gebleken zijn.
3.7 Onderdeel 5 betoogt dat de overweging dat zodanige feiten en omstandigheden gesteld noch gebleken zijn, onbegrijpelijk is, nu [verzoekers] in dit geding de taxatie van [de makelaar] uitvoerig gemotiveerd als ondeugdelijk hebben gekwalificeerd.
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden, omdat hetgeen daarin wordt aangevoerd niet meebrengt dat de door het onderdeel bestreden feitelijke vaststelling van de Rechtbank onbegrijpelijk is.
3.8 Onderdeel 6 gaat ervan uit dat de Rechtbank niet is toegekomen aan een oordeel over de vraag of de weigering door [verzoekers] om medewerking te verlenen aan wijziging van de splitsingsakte zonder redelijke grond is, hetgeen het onderdeel afleidt uit de overweging van de rechtbank dat zij aan een inhoudelijke toetsing van de door [de makelaar] verrichte taxatie niet meer toekomt. Volgens het onderdeel heeft de Rechtbank aldus art. 5:140 niet of onjuist toegepast, en bovendien ten onrechte aangenomen dat de redelijkheid en billijkheid de verhouding van partijen als appartementseigenaars beheersen.
De Rechtbank heeft in rov. 6.6 een aantal door de Kantonrechter genoemde omstandigheden vermeld, die zich (ook) naar het oordeel van de rechtbank ertegen verzetten dat [verzoekers] thans nog met succes de deugdelijkheid van de taxatie door [de makelaar] zouden kunnen aanvechten. Daarbij gaat het om omstandigheden die zich vóór de indiening op 15 november 1996 van het inleidend verzoekschrift hebben voorgedaan. In de rov. 6.5–6.8 ligt het oordeel van de Rechtbank besloten dat deze omstandigheden meebrengen dat de weigering door [verzoekers] om medewerking te verlenen aan de door [verweerders] voorgestelde wijziging van de splitsingsakte redelijke grond mist, zodat die medewerking kan worden vervangen door een rechterlijke machtiging.
Het onderdeel kan daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan het onderdeel stelt, zijn ook appartementseigenaars verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, zodat het ook in zoverre faalt.
3.9 Onderdeel 7 komt met een motiveringsklacht op tegen rov. 7.1, waarin de Rechtbank appelgrief IX heeft verworpen. Deze grief bestreed de overweging van de Kantonrechter: ‘’De voorgestelde verdeelsleutel op basis van ƒ 615.000,-- v.o.n. als verkoopwaarde van het penthouse per 1 maart 1989 hebben [verzoekers] niet (gemotiveerd) bestreden’’. Het onderdeel klaagt dat de Rechtbank niet is ingegaan op het primaire verweer, inhoudend een gemotiveerde bestrijding van de bedoelde verdeelsleutel, blijkend uit een aantal passages in het verweerschrift en de pleitnotities in eerste aanleg, waarnaar in de toelichting op grief IX was verwezen.
Het onderdeel faalt. De Rechtbank heeft het geschil tussen partijen over de verdeelsleutel behandeld en beoordeeld in rov. 5 in het kader van de bespreking van appelgrief IV. Daarbij heeft de Rechtbank ook aandacht besteed aan het standpunt van [verzoekers], maar dit standpunt verworpen. De Rechtbank behoefde de gegeven motivering niet te herhalen bij de bespreking van appelgrief IX.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Korthals Altes, Neleman, Heemskerk en Herrmann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
30 oktober 1998.