ECLI:NL:RBDHA:2024:16000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35475 en NL24.36149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd en verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 2 september 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de besluiten onbevoegd waren genomen, omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen autoriteit was in de zin van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat het gebrek in de ondertekening van de besluiten kon worden gepasseerd, omdat de besluiten door een bevoegd ambtenaar waren ondertekend en eiser niet in zijn belangen was geschaad.

De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel van bewaring doorwerkt naar de nieuwe maatregel. Eiser had betoogd dat de eerdere maatregel onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet automatisch doorwerkte naar de nieuwe maatregel, vooral gezien de korte duur van de onrechtmatige bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.35475 en NL24.36149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Bij besluit van 11 september 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser een aanvullend besluit opgelegd, waarin aan eiser is meegedeeld dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 wordt verlengd met ten hoogste drie maanden.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen beide besluiten moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 19 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Eiser heeft op 26 september 2024 verzocht om heropening van het onderzoek.

Overwegingen

Over de bestreden besluiten 1 en 2
Zijn de bestreden besluiten onbevoegd genomen?
1. Eiser betoogt dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen, omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen autoriteit is in de zin van artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser betoogt dat dit gebrek bij het bestreden besluit 2 niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 februari 2007 [1] - die in dit verband wordt aangehaald - dateert van voor de Terugkeerrichtlijn. Daarnaast zou ook de Terugkeerrichtlijn zelf het niet toestaan om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
1.1.
Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister. De rechtbank stelt vast dat in de bestreden besluiten staat vermeld dat deze zijn genomen namens de staatssecretaris. Dit is een gebrek. Anders dan eiser betoogt, kan dit gebrek wél worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals volgt uit de aangehaalde Afdelingsuitspraak van 13 februari 2007. De stelling van eiser dat de Afdelingsuitspraak dateert van voor de Terugkeerrichtlijn, en dat de Terugkeerrichtlijn toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet toestaat maakt dit niet anders. Niet in geschil is dat de bestreden besluiten zijn genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Niet gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Tot slot was het voor eiser duidelijk, althans had het voor eiser duidelijk moeten zijn, dat de bestreden besluiten namens de bevoegde autoriteit waren genomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1.2.
Bij het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in de regel een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank daar in dit geval geen aanleiding toe. De besluiten zijn namelijk bevoegd genomen en de onjuiste ondertekening is een kennelijke verschrijving.
Over het bestreden besluit 1
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Werkt de onrechtmatigheid van de eerdere bewaringsmaatregel door in de nieuwe maatregel?
3. Eiser betoogt dat de te late omzetting van de eerdere maatregel (van 19 maart 2024) ertoe leidt dat de daaropvolgende maatregel (van 2 september 2024) van meet af aan onrechtmatig is.
3.1.
De rechtbank moet bij de beoordeling van een opvolgende maatregel van bewaring betrekken of de voorgaande maatregel onrechtmatig was, maar dat betekent niet dat iedere opvolgende maatregel automatisch ook onrechtmatig is. Voor een opvolgende maatregel die op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd, gelden namelijk andere vereisten die beoordeeld moeten worden op grond van de omstandigheden die aan die specifieke maatregel ten grondslag liggen. [2] De onrechtmatigheid van een eerdere maatregel werkt alleen door als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. [3] De rechtbank kan daar, zo nodig, gevolgen aan verbinden bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel. [4]
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van 9 september 2024 [5] deze rechtbank de voorgaande maatregel (van 19 maart 2024) met ingang van 1 september 2024 onrechtmatig heeft bevonden, omdat deze te laat was omgezet. Dat betekent dat eiser van 1 september 2024 tot 2 september 2024 zonder juridische grondslag in bewaring heeft gezeten. Gelet op de beperkte duur (één dag) van de onrechtmatige bewaring levert dit naar het oordeel van de rechtbank echter geen ernstige schending op zoals hiervoor bedoeld. Dat betekent dat de onrechtmatige bewaring vanaf 1 september 2024 in dit geval niet doorwerkt naar de bewaringsmaatregel van 2 september 2024. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is eiser ten onrechte in bewaring gesteld?
4. Eiser betoogt dat hij ten onrechte op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld. De minister heeft namelijk de periode van de bewaring niet gebruikt om gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In plaats van te vragen naar de asielmotieven van eiser, vroeg de minister slechts naar nieuwe feiten en omstandigheden. Dit maakt dat de maatregel vanaf de datum waarop het gehoor opvolgende aanvraag plaatsvond (5 september 2024) onrechtmatig is.
4.1.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de bevoegdheid van de bewaringsrechter in vreemdelingenzaken in de Vw 2000 is beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming. Naar het oordeel van de rechtbank is de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank merkt in dit verband op dat de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel niet zijn betwist. De gronden kunnen de maatregel dan ook dragen. Hieruit volgt het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht én daarmee dus ook het gegeven dat de maatregel noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk waren voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]
Over het bestreden besluit 2
Is het aanvullend besluit te laat genomen?
6. Eiser betoogt dat het aanvullend besluit te laat is genomen, omdat dit gelijktijdig met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag op 10 september 2024 had moeten worden genomen.
6.1.
Eisers betoog slaagt niet. In paragraaf A5/6.3 van de Vreemdelingcirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat na afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de bewaring op grond van 59b, derde lid, van de Vw 2000 kan worden verlengd. In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000 niet opgeheven. De bewaring wordt in dat geval op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 verlengd met ten hoogste drie maanden. Indien de bewaring met ten hoogste drie maanden wordt verlengd, motiveert de minister dit in de afwijzende beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank stelt vast dat de minister dit niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister echter wel voldoende voortvarend geweest door een dag na de afwijzende beschikking (op 11 september 2024) de bewaring alsnog te verlengen. Daarbij is ook van belang dat de minister de zeswekentermijn als bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 niet heeft overschreden.
Is het aanvullend besluit voldoende gemotiveerd?
7. Eiser betoogt dat het aanvullend besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat uit het besluit niet blijkt waarom eiser zijn asielaanvraag uitsluitend zou hebben ingediend om uitzetting uit te stellen of te verijdelen.
7.1.
Eisers betoog slaagt niet. Een verlenging van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 betreft een voortduring van de bewaring op dezelfde wettelijke grondslag. Omdat geen sprake is van een nieuwe maatregel, maar de bewaring wordt voortgezet op dezelfde wettelijke grondslag kon de minister volstaan met de motivering dat eiser zijn asielaanvraag uitsluitend zou hebben ingediend om uitzetting uit te stellen of te verijdelen. Uit het besluit van 2 september 2024, waarmee de minister de maatregel heeft opgelegd, blijkt hierbij namelijk de volgende toelichting bij de grond:

Dit oordeel wordt gebaseerd op grond van de volgende omstandigheden: (…)
[X] de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet heeft kenbaar gemaakt in het licht van zijn verklaringen hieromtrent, namelijk, voor betrokkene was een vlucht geboekt van Nederland naar Algerije op 29 augustus 2024. Deze is geannuleerd omdat betrokkene een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Op 30 augustus 2024 geeft betrokkene aan bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) dat hij de asielaanvraag wil intrekken, en hij enkel de aanvraag had gedaan omdat hij wat spullen was vergeten mee te nemen naar Schiphol. Na een gesprek met zijn raadsman, geeft hij aan toch de asielaanvraag te willen doorzetten. Tijdens het gehoor van 2 september 2024 geeft betrokkene vervolgens aan enkel een aanvraag te hebben ingediend in de hoop te worden vrijgelaten uit bewaring, zodat hij zelfstandig naar Ierland kan reizen. Uit deze tegenstrijdig verklaringen kort voor uitzetting naar Algerije blijkt dat hij enkel de aanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting uit te stellen of te verijdelen.(…)
[X] de onderbouwing van de aanvraag, namelijk betrokkene heeft verklaard tijdens het gehoor van 2 september 2024 dat hij enkel een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend in Nederland in de hoop dat hij uit bewaring mocht zodat hij door kan reizen naar Ierland. Hij heeft zelf verklaard dat aanvraag enkel te hebben ingediend om zijn uitzetting uit te stellen, dan wel t verijdelen.”
Verzoek om heropening
8. Op 26 september 2024 heeft eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen. Eiser voert hiertoe aan dat de minister op 24 september 2024 het besluit van 10 september 2024 (zie onder 6.2) heeft ingetrokken en daarbij heeft laten weten dat opnieuw op de asielaanvraag van 29 augustus 2024 zal worden beslist. Eiser heeft de minister er al meermalen op gewezen dat de asielaanvraag ten onrechte is aangemerkt als een opvolgende aanvraag. De intrekking van het besluit van 10 september 2024 brengt mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat eiser vanaf 6 september ten onrechte in bewaring is gehouden en dat het verlengingsbesluit van 11 september 2024 ten onrechte is opgelegd.
8.1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest kan zij op grond van artikel 8:68 Awb het onderzoek heropenen. De rechtbank ziet daartoe in dit geval geen aanleiding en wijst het verzoek af. Eiser verzoekt namelijk om heropening vanwege een besluit dat na de sluiting van het onderzoek is genomen. De omstandigheid dat een partij na de sluiting van het onderzoek bekend raakt met een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid is in beginsel een omstandigheid die zo nodig in een hoger beroep aan de orde behoort te komen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
2.ABRvS 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005, onder 3.1-3.3.
3.ABRvS 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083, onder 5.6, en ABRvS 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885, onder 3.2.
4.Zie ABRvS 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14657.
6.ABRvS 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.