ECLI:NL:RBDHA:2024:15580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
23/5182 en 23/6793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake Wmo-aanvraag voor elektrische rolstoel en dwangsombesluit

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 23/5182 en SGR 23/6793, waarin eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. Mokamsingh, in beroep is gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een elektrische rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag aanvankelijk op 10 februari 2023 was afgewezen. Na een reeks van besluiten, waaronder een intrekking van het afwijzingsbesluit en een toekenning van een rolstoel op 22 augustus 2023, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar eerdere bezwaren en de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank heeft de beroepen beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, waarbij zij concludeert dat het beroep met zaaknummer SGR 23/5182 niet-ontvankelijk is, omdat de intrekkingsbrief van 21 februari 2023 is achterhaald door het toekenningsbesluit van 22 augustus 2023. In het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 oordeelt de rechtbank dat eiseres wel procesbelang heeft, maar dat het college terecht het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt echter het besluit van 25 mei 2023, omdat daarin ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend aan eiseres. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eiseres en bepaalt dat het college het griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/5182 en SGR 23/6793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Mokamsingh),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres over haar aanvraag voor een elektrische rolstoel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 10 februari 2023 afgewezen. Met de brief van 21 februari 2023 heeft een casemanager Wmo van de gemeente eiseres geïnformeerd dat het afwijzingsbesluit van 10 februari 2023 is ingetrokken.
1.2.
Met het besluit van 2 maart 2023 heeft het college het standpunt ingenomen dat het geen dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. In het besluit van 25 mei 2023 heeft het college het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2023 herroepen en eiseres een dwangsom toegekend.
1.3.
Met het besluit van 21 juni 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de brief van 21 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2023 heeft het college alsnog een elektrische rolstoel toegekend aan eiseres.
1.5.
Met het besluit van 1 september 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het afwijzingsbesluit van 10 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard en aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend.
1.6.
Bij besluit van 20 september 2023 heeft het college aan eiseres een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van
10 februari 2023.
1.7.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroepen ingesteld tegen de besluiten van
21 juni 2023 en 1 september 2023. Het beroep tegen het eerste besluit heeft als zaaknummer SGR 23/5182. Het beroep tegen het tweede besluit heeft als zaaknummer SGR 23/6793.
1.8.
Het college heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft eiseres schriftelijk vragen gesteld, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. Het college heeft schriftelijk gereageerd op de reactie van eiseres.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via videoverbinding) bijgestaan door haar echtgenoot [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van de besluiten
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1941 en leidt aan de ziekte van Parkinson. Op 8 mei 2022 heeft zij een Wmo-melding gedaan voor adl-voorzieningen en binnenshuis zelfstandig verplaatsen. Op 17 november 2022 is er een “Mijn Plan” opgesteld. Er is met het college afgestemd om de huidige elektrische rolstoel, die in bruikleen is, en door eiseres wordt gebruikt voor buiten (en te groot is voor binnen) om te ruilen voor een elektrische rolstoel die ook geschikt is voor binnen.
2.1.
Op 28 januari 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld vanwege niet tijdig beslissen op de aanvraag.
2.2.
Op 10 februari 2023 is de aanvraag afgewezen vanwege de veronderstelling van het college dat de rolstoelen zouden worden omgeruild. Op 21 februari 2023 heeft de casemanager een brief gestuurd waarin wordt medegedeeld dat het besluit van
10 februari 2023 is ingetrokken, omdat eiseres zou hebben aangegeven geen aanvraag te willen doen.
2.3.
Bij het besluit van 2 maart 2023 heeft het college naar aanleiding van de ingebrekestelling van 28 januari 2023 het standpunt ingenomen dat het geen dwangsom heeft verbeurd, aangezien eiseres zou hebben aangegeven geen aanvraag te willen doen. Bij het besluit op bezwaar van 25 mei 2023 is het college daarvan teruggekomen en heeft het eiseres een dwangsom toegekend van € 69,-. In dit besluit heeft het college gesteld dat ten onrechte is verondersteld dat eiseres haar aanvraag wilde intrekken. Hiermee is volgens het college de grond aan de intrekkingsbrief van 21 februari 2023 ontvallen. Daarnaast heeft het college gesteld dat de intrekkingsbeslissing niet door een persoon met de juiste bevoegdheid is ondertekend en genomen, waardoor deze geen rechtskracht heeft. Het college heeft geconcludeerd dat eiseres na het verstrijken van de hersteltermijn van twee weken drie dagen heeft moeten wachten op de bekendmaking van een besluit op de aanvraag.
2.4.
Bij het besluit van 21 juni 2023 heeft het college het bezwaar tegen de intrekkingsbrief van 21 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brief volgens het college een informatieve brief is en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.5.
Op 15 juli 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 28 februari 2023 tegen de afwijzing van haar aanvraag.
2.6.
Op 22 augustus 2023 heeft het college alsnog een elektrische rolstoel aan de eiseres toegekend, gelet op haar mobiliteitsbeperkingen. Met de toekenning is volgens het college het afwijzingsbesluit van 10 februari 2023 vervallen. Het college heeft daarom in het besluit van 1 september 2023 geconcludeerd dat ook het belang bij het bezwaar tegen de afwijzing is vervallen, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Daarnaast heeft het college geconcludeerd dat de alsnog toegekende voorziening passend en toereikend is, aangezien de dor de leverancier geselecteerde rolstoel elektrisch in hoogte verstelbaar is. Verder is er
€ 597,- toegekend aan proceskosten in bezwaar.
2.7.
Op 20 september 2023 heeft het college ten aanzien van de ingebrekestelling van 15 juli 2023 besloten om eiseres een dwangsom toe te kennen van € 1082,-, omdat eiseres na het verstrijken van de hersteltermijn van twee weken 34 dagen heeft moeten wachten op het besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres tegen de besluiten van
21 juni 2023 en 1 september 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat vindt eiseres?
3.1.
In het beroep met zaaknummer SGR 23/5182 is eiseres van mening dat de brief van 21 februari 2023 wel een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hiervoor voert eiseres aan dat er een rechtsmiddelenclausule is opgenomen in de brief.
3.2.
In het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 vindt eiseres dat haar bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. De voorwaarden zoals gesteld in artikel 6:6 van de Awb zijn niet aan de orde. Voorts heeft het college het bezwaar wel inhoudelijk beoordeeld. Bovendien heeft het college besloten om een vergoeding toe te kennen voor de proceskosten in bezwaar. Verder vindt eiseres dat onterecht is afgezien van het houden van een bezwaarhoorzitting. Er heeft zich geen situatie voorgedaan zoals voorgeschreven in artikel 7:3 van de Awb, ook niet zoals vermeld in artikelonderdeel e. Anders dan het college stelt was er namelijk nog geen rolstoel geselecteerd door de Wmo-leverancier. Het procesbelang van eiseres is erin gelegen dat zij een rolstoel wil die volledig tegemoetkomt aan haar medische gesteldheid. Een uitspraak met betrekking tot de rechtmatigheid van het bestreden besluit is ook van belang voor het vaststellen van de hoogte van de dwangsommen die zijn gevorderd wegens niet tijdig beslissen. Tot slot vordert eiseres een proceskostenvergoeding voor de verleende rechtsbijstand in het bezwaar tegen het niet toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Wat oordeelt de rechtbank?
Beroep met zaaknummer SGR 23/5182
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiseres nog procesbelang heeft bij haar beroep. Het college betoogt dat dat belang ontbreekt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Bovendien is recent geoordeeld door de Centrale Raad van Beroep dat voortaan het uitgangspunt is dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. [2] Hierop geldt de volgende uitzondering. Mede in verband met het ontbreken van een bepaling als artikel 8:75a van de Awb voor de bezwaarfase, moet nog steeds procesbelang aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. Een vergelijkbare uitzondering geldt ten aanzien van een gegrond verklaard beroep door de rechtbank. [3]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat er geen procesbelang bij dit beroep is voor eiseres, aangezien de intrekkingsbrief van 21 februari 2023 is achterhaald door het besluit van
22 augustus 2023 betreffende dezelfde aanvraag. Daardoor heeft eiseres geen belang meer bij een oordeel of de intrekkingsbrief wel of geen besluit inhoudt in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Beroep met zaaknummer SGR 23/6793
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiseres nog procesbelang heeft bij haar beroep. Het college betoogt dat dat belang ontbreekt.
5.1.
Het college heeft het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van 10 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres geen procesbelang meer zou hebben. Eiseres moet dat standpunt ter discussie kunnen stellen en heeft dus belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van de niet-ontvankelijkverklaring. [4] Het college heeft het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit echter terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het afwijzingsbesluit is achterhaald door het toekenningsbesluit van 22 augustus 2023.
5.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het college is op grond hiervan terecht ervan uitgegaan dat het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit mede tegen het toekenningsbesluit is gericht. Eiseres heeft immers aangevoerd dat het toekenningsbesluit niet volledig aan haar bezwaar tegemoetkomt, aangezien daarin onvoldoende is gewaarborgd dat zij een adequate rolstoel krijgt en behoudt. Zo is slechts een eenvoudige elektrische rolstoel toegekend, terwijl zij een rolstoel met specifieke eigenschappen nodig heeft, zoals de mogelijkheid om de rolstoel elektrisch in hoogte te verstellen, aldus eiseres.
Rechtmatigheid toekenningsbesluit
6. Ten aanzien van het toekenningsbesluit overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is de toekenning algemeen geformuleerd, door slechts te voorzien in de toekenning van “een Elektrische rolstoel eenvoudig (bruikleen) in de categorie eenvoudig” en dus zonder specifieke benoeming van de door eiseres gewenste verstelbaarheidsfunctie, maar het besluit is gebaseerd op een Wmo-advies van 24 juli 2023 en op een rapportage van een ergotherapeut van 20 juli 2023 en dient dus in het licht van dat advies en die rapportage te worden bezien. In dat advies en die rapportage worden de problematiek van eiseres en de daaruit voortvloeiende beperkingen en wensen erkend en gedetailleerd beschreven. In de mail van de leverancier van 12 september 2023 is bovendien aangegeven dat een elektrische verstelbaarheidsfunctie voor de hoogte gebruikelijk is bij het toegekende type rolstoel, vanwege de noodzaak om bijvoorbeeld bij hoge keukenkastjes te kunnen komen. In het licht van het voorgaande is er geen grond om de formulering van de toegekende voorziening in het toekenningsbesluit onvoldoende te achten. Overigens heeft eiseres op de zitting gesteld dat zij thans over een adequate rolstoel beschikt.
6.1.
Uit de aanvullende stukken van eiseres blijkt dat er onenigheid is ontstaan tussen de leverancier van de rolstoel en eiseres. Eiseres heeft toegelicht dat zij lang heeft moeten wachten op de feitelijke levering van een rolstoel, terwijl een snelle levering, gelet op het progressieve karakter van haar ziekte, cruciaal was om te leren omgaan met de rolstoel. Daarnaast heeft zij toegelicht dat de aanvankelijk geleverde rolstoel gebreken kende. Het is te betreuren dat eiseres veel problemen heeft ervaren bij de uitvoering van het toekenningsbesluit. Dat een besluit niet correct wordt uitgevoerd, maakt dat besluit echter niet gebrekkig. Wel is het zo dat het college op grond van artikel 2.1.1 van de Wmo zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. Indien een Wmo-besluit niet naar behoren wordt uitgevoerd, dan heeft dus ook het college daarvoor een verantwoordelijkheid, zodat bij het college geklaagd mag worden. De bestuursrechter is echter slechts bevoegd om de rechtmatigheid van een besluit te toetsen en dus niet de feitelijke uitvoering van een besluit.
Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk
7. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar van eiseres voor zover van rechtswege gericht tegen het toekenningsbesluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zoals het college in verweer ook heeft erkend. Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, volgt immers dat eiseres belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het toekenningsbesluit. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het besluit van 1 september 2023 te vernietigen. Artikel 6:22 van de Awb biedt de mogelijkheid om voorbij te gaan aan een gebrek in een besluit indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Het college heeft de rechtmatigheid van het toekenningsbesluit wel degelijk beoordeeld en heeft, gelet op wat hiervoor onder 6 is overwogen, terecht geconcludeerd dat dat besluit rechtmatig is. Het bezwaar had in zoverre dus ongegrond verklaard moeten worden, hetgeen niet had geleid tot een ander besluit op de aanvraag. [5]
Schending hoorplicht
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres terecht betoogt dat het college op onjuiste gronden heeft afgezien van het horen van eiseres in bezwaar. Het college heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb daarvan afgezien. Die bepaling betreft de situatie waarin volledig aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. Gelet op wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, deed die situatie zich niet voor. Op grond van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit van 1 september 2023 te vernietigen, aangezien aannemelijk is dat eiseres door de schending van de hoorplicht niet is benadeeld. In deze beroepsprocedure heeft eiseres immers alsnog gelegenheid gehad om haar standpunt mondeling naar voren te brengen. Bovendien zou zonder het gebrek een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. [6]
Conclusie over besluit van 1 september 2023
9. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om het besluit van
1 september 2023 te vernietigen. Dat betekent dat het beroep daartegen ongegrond is.
Dwangsom
10. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft een bezwaar of beroep tegen een op aanvraag genomen beschikking mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom die is verbeurd wegens het niet tijdig nemen van de beschikking op aanvraag, voor zover de belanghebbende de dwangsombeschikking betwist.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat geen beroep van rechtswege ontstaan is tegen het dwangsombesluit van 20 september 2023, omdat eiseres hiertegen geen gronden heeft aangevoerd.
10.2.
Eiseres heeft wel gronden aangevoerd tegen het besluit van 25 mei 2023 betreffende haar bezwaar tegen het dwangsombesluit van 2 maart 2023. Anders dan het college aanvoert, is de rechtbank niet van oordeel dat het besluit van 25 mei 2023, omdat eiseres daartegen niet afzonderlijk beroep heeft ingesteld, in rechte vaststaat. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb had het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
10 februari 2023 tot afwijzing van haar Wmo-aanvraag, van rechtswege mede betrekking op het dwangsombesluit van 2 maart 2023, gelet op haar betwisting van dat dwangsombesluit bij brief van 27 maart 2023. Het college heeft desondanks op 25 mei 2023 met een afzonderlijk besluit beslist op het bezwaar tegen het dwangsombesluit van 2 maart 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met de door artikel 4:19, eerste lid, van de Awb gediende rechtsbescherming en proceseconomie als eiseres door dat afzonderlijke besluit gedwongen was om afzonderlijk beroep in te stellen om dat besluit te betwisten. Een redelijke toepassing van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb brengt daarom mee dat het beroep tegen het besluit van 1 september 2023 ook betrekking heeft op het besluit van
25 mei 2023. [7]
10.3.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de hoogte van de in het besluit van
25 mei 2023 vastgestelde dwangsom niet klopt. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. De ingebrekestelling is ontvangen door het college op 28 januari 2023. Het college had vanaf dat moment twee weken de tijd om op de Wmo-aanvraag te beslissen zonder dat een dwangsom zou worden verbeurd. Die termijn liep van 29 januari tot en met
11 februari 2023. Met het afwijzingsbesluit van 10 februari 2023 heeft het college op de aanvraag beslist. Het college heeft gesteld dat niet kan worden achterhaald of aangetoond wanneer dit besluit aan eiseres is bekendgemaakt. Eiseres heeft bij brief van 27 maart 2023 verklaard het afwijzingsbesluit op 14 februari 2023 te hebben ontvangen en dus is het college van die laatste datum uitgegaan. Het college heeft daarom vastgesteld dat het over drie dagen een dwangsom heeft verbeurd. Op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb komt dat neer op een totaalbedrag van € 69,-. De rechtbank ziet geen grond om deze vaststelling onjuist te achten.
10.4.
Eiseres is ook van mening dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend in het besluit van 25 mei 2023. Gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, is dit betoog terecht voorgedragen, aangezien in het besluit inderdaad geen proceskostenvergoeding is toegekend, ondanks dat het besluit van 2 maart 2023 daarbij is herroepen en eiseres in bezwaar om een proceskostenvergoeding had verzocht.
10.5.
Ter zitting heeft eiseres ook aangevoerd dat de Adviescommissie bezwaarschriften niet bevoegd was om over het bezwaar tegen het dwangsombesluit van 2 maart 2023 te adviseren. Dit betoog treft geen doel. De commissie heeft niet geadviseerd over het genoemde bezwaar. Op grond van artikel 17 van de Regeling behandeling bezwaarschriften 2011 en artikel 1, aanhef en onder h, van het Aanwijzingsbesluit ambtelijk horen bezwaarschriften Den Haag 2020 hoeft de commissie niet om advies te worden gevraagd over een bezwaar tegen een besluit over de vaststelling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Overigens is de commissie op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder i, van de Regeling niet bevoegd ten aanzien van bezwaren over individuele
Wmo-voorzieningen.
10.6.
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 25 mei 2023 is gegrond, omdat bij het besluit ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend

Conclusie en gevolgen

11.1.
Het beroep met zaaknummer SGR 23/5182 is niet-ontvankelijk.
11.2.
Het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 is ongegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van 1 september 2023.
11.3.
Het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 is gegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 mei 2023. De rechtbank vernietigt dat besluit voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is toegekend.
11.4.
Op grond van artikel 8:75 van de Awb zal de rechtbank het college veroordelen tot het alsnog betalen van een proceskostenvergoeding aan eiseres voor het bezwaar waarop bij het besluit van 25 mei 2023 is beslist. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komt dat neer op één punt met een waarde van € 624,-. voor het door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener ingediende bezwaarschrift, met een wegingsfactor van 0,5 wegens het lichte gewicht van de zaak, aangezien het bezwaar enkel gericht was tegen de vaststelling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. De proceskostenvergoeding bedraagt dus € 312,-.
11.5.
Omdat in zaak SGR 23/6793 sprake is van een gegrond beroep en van een ongegrond beroep waarin gebreken aan het bestreden besluit worden gepasseerd, moet het college aan eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten voor het beroep betalen en aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Dat geldt ook voor het beroep met zaaknummer SGR 23/5182, aangezien daarbij het procesbelang door toedoen van het college is vervallen. Op grond van artikel 3 van het Bpb worden de zaken voor de proceskostenvergoeding in beroep als één zaak beschouwd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zaken dezelfde aanvraag betreffen. Overeenkomstig het Bpb komt dat neer op tweemaal een punt met een waarde van € 875,- voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, namelijk één punt voor het beroepschrift en één punt voor de vertegenwoordiging ter zitting, met een wegingsfactor van 1 wegens het gemiddelde gewicht van de zaak. De proceskostenvergoeding bedraagt dus € 1750,-.

BeslissingDe rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/5182 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 ongegrond voor zover gericht tegen het besluit van 1 september 2023;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/6793 gegrond voor zover gericht tegen het besluit van 25 mei 2023;
- vernietigt het besluit van 25 mei 2023 voor zover daarin aan eiseres geen proceskostenvergoeding is toegekend;
- veroordeelt het college tot betaling aan eiseres van € 312,- aan proceskosten in verband met het bezwaar waarop bij het besluit van 25 mei 2023 is beslist;
- veroordeelt het college tot betaling aan eiseres van € 1.750,- aan proceskosten in verband met de beroepen;
- bepaalt dat het college tweemaal het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1518, en van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4522.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1602.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:421.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 13 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3132.
7.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 en ECLI:NL:RVS:2021:2348, betreffende artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat evenals artikel 4:19, eerste lid, van de Awb in concentratie van rechtsmiddelen voorziet.