ECLI:NL:RBDHA:2024:15305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.35166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van een Egyptische vreemdeling met nieuwe identiteitsinformatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 9 juli 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 20 september 2024 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of de maatregel van bewaring rechtmatig is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er nieuwe feitelijke informatie beschikbaar is over de identiteit van eiser, die in een vertrekgesprek op 15 maart 2022 is verkregen. Dit betreft een paspoort dat door de Politie Den Haag is ontvangen, waarvan de naam en geboortedatum niet overeenkomen met de gegevens die eiser in 2017 heeft gepresenteerd. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende reden is om te concluderen dat de nationaliteit van eiser niet kan worden bevestigd en dat er zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen.

De rechtbank concludeert dat de belangen van de minister bij het voortduren van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij invrijheidsstelling, mede gezien de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier S. Strating, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35166

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 9 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met het bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 juli 2024 [1] (in de zaak NL24.28016) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser betoogt dat de minister niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat er in de maanden dat hij in bewaring zit nog geen presentatie is gepland en dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure slechts twee keer is gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Dit is naar het oordeel van eiser onvoldoende voortvarend.
3.1.
Voorts betoogt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Hiertoe voert eiser aan dat uit het dossier niet volgt dat de autoriteiten van Egypte eiser terug willen nemen. De presentatie heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden en de verzochte laissez-passer (lp) is nog niet afgegeven. Bovendien konden de autoriteiten van Egypte bij een eerdere lp-aanvraag in 2017 de nationaliteit van eiser niet bevestigen.
3.2.
Voorts voert eiser aan dat niet inzichtelijk is gemaakt welke vragen de minister aan het Egyptische consulaat heeft gesteld, waardoor het onduidelijk is of het consulaat de zaak van eiser tijdig kan oppakken. Eiser merkt op dat het volstrekt onduidelijk en onzeker is binnen welke termijn eiser gepresenteerd kan worden. Hierdoor weegt volgens eiser het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder dan het belang van de minister bij voortduring van de bewaring. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 oktober 2023. [2]
3.3.
Eiser betoogt ten slotte dat zijn belang bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van de minister om de maatregel te laten voortduren. Eiser stelt op leeftijd te zijn en te kampen met diverse gezondheidsklachten, waaronder astma en slapeloosheid, en is gebonden aan een rolstoel. Volgens eiser kan met een lichter middel van minder ingrijpende aard, zoals een meldplicht, worden volstaan.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure driemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 12 september 2024, en dat er twee vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd, laatstelijk op 5 september 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
4.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting naar Egypte binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor een lp voor eiser in juni 2024 is opgestart. Het feit dat er nog geen presentatie is gepland en dat de lp nog niet is afgegeven, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De stelling van eiser dat de autoriteiten van Egypte bij een eerdere lp-aanvraag in 2017 de nationaliteit van eiser niet hebben kunnen bevestigen, doet hieraan niet af. De rechtbank stelt vast dat uit het vertrekgesprek van 15 maart 2022, dat laatstelijk aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat er nieuwe feitelijke informatie beschikbaar is over de identiteit van eiser. Het DT&V heeft een kopie van het paspoort ontvangen van de Politie Den Haag. De naam en geboortedatum in dit paspoort komen niet overeen met de naam en geboortedatum waarmee eiser destijds is gepresenteerd in 2017. Gelet op het feit dat nieuwe feitelijk informatie beschikbaar is en de naam van eiser in de onderhavige zaak overeenkomt met die in het paspoort, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om op voorhand te concluderen dat de nationaliteit van eiser opnieuw niet zal worden bevestigd en dat zicht op uitzetting ontbreekt.
4.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser deze medewerking niet verleent, aangezien hij onvoldoende actie onderneemt om de onduidelijkheid omtrent zijn identiteit en nationaliteit weg te nemen. Zo heeft eiser er nog steeds niet voor gezorgd dat zijn Egyptische paspoort – waarvan hij in het vertrekgesprek van 15 maart 2022 heeft verklaard het te hebben aangevraagd en ontvangen – is overgelegd. Verder heeft eiser telkens verklaard geen stappen te hebben ondernomen en ook niet voornemens te zijn enige actie te ondernemen om zijn identiteit aan te tonen. Dat de uitzetting hierdoor mogelijk meer tijd zal vergen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser.
4.3.
Het betoog van eiser dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder weegt dan het belang van de minister bij voortduring van de bewaring, slaagt evenmin. De door eiser genoemde uitspraak is niet vergelijkbaar, omdat daarin sprake was van een verlengingsbesluit waarbij de vreemdeling al bijna negen maanden in bewaring zat, terwijl de bewaring van eiser pas ruim twee maanden voortduurt.
4.4.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij in haar eerdere uitspraak van 25 juli 2024 al heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de detentie in de onderhavige beoordelingsprocedure voor eiser onevenredig bezwarend is geworden vanwege zijn medische omstandigheden. De rechtbank overweegt dat uit de stelling van eiser – dat hij kampt met diverse gezondheidsklachten en gebonden is aan een rolstoel – zonder nadere onderbouwing of overgelegde stukken niet blijkt dat de beschikbare zorg in detentie voor hem niet toereikend is. Evenmin blijkt dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat zijn medische situatie door gebrek aan zorg zou verslechteren. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging, gelet op eisers medische situatie, in het voordeel van eiser te laten uitvallen en een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 25 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11708.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 24 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16048.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.