ECLI:NL:RBDHA:2024:11708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.28016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Egyptische nationaliteit, had geen rechtmatig verblijf in Nederland en was onderworpen aan een terugkeerbesluit naar Egypte van 11 augustus 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals genoemd in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de gronden 3a, 3c, 3e, 3i, 4b en 4c als zwaar en licht beoordeeld en geconcludeerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister voldoende voortvarend te werk ging in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Egypte was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht geen lichter middel had opgelegd, gezien de eerdere ervaringen van de eiser met lichtere maatregelen die niet tot vertrek hadden geleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Op de rechtbank in Groningen is verschenen mr. M. Rasul waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De rechtbank overweegt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, aan eiser is op 11 augustus 2023 een beschikking opgelegd, waarin ook een aanvullend terugkeerbesluit naar Egypte besloten ligt.
4.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3e, 3i, 4b en 4c, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a, 3c, 3e en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [1] De minister heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd (3a), dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de vertrektermijn uit de beschikking van 11 augustus 2023 (3c), dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn nationaliteit, zo heeft eiser in 2017 nog verklaard de Syrische nationaliteit te bezitten (3e) en dat eiser meermaals heeft verklaard niet terug te willen keren naar Egypte en niet mee te zullen werken aan terugkeer (3i). De minister heeft eiser ook terecht tegengeworpen dat hij op 23 juni 2003, op 4 oktober 2017 en op 8 februari 2023 aanvragen heeft ingediend ter verkrijging van een verblijfsvergunning, maar dat deze aanvragen niet tot verlening hebben geleid (4b) en dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats (4c).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). Uit de motivering van de maatregel blijkt dat eiser beschikt over €699,-. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om zijn terugkeer naar Egypte te bekostigen en om in afwachting daarvan in zijn eigen onderhoud te voorzien.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Egypte, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De minister heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen, die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. De rechtbank acht in dit verband van belang dat aan eiser al eerder een lichter middel is opgelegd, namelijk het verblijf bij stichting Inlia, via de gemeente Emmen. Dit lichtere middel had als doel de zelfstandige terugkeer van eiser te realiseren maar heeft niet geleid tot zijn vertrek. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank overweegt dat voorafgaand aan de bewaring een laissez-passer (lp)-traject is opgestart voor eiser, te weten op 13 juni 2024. Voorts overweegt de rechtbank dat de minister op dag twee een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het voeren van een vertrekgesprek met eiser, te weten op 11 juli 2024. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Egypte ontbreekt. De rechtbank overweegt dat de lp-aanvraag voor eiser recent is opgestart en dat het enkele feit dat er nog geen reactie van de Egyptische autoriteiten is ontvangen niet maakt dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.