ECLI:NL:RBDHA:2023:16048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van bewaring van vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 26 juli 2023 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eerdere beroepen tegen deze maatregel waren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 20 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de bewaring al bijna negen maanden voortduurde en er geen zicht was op uitzetting naar Marokko. De rechtbank overwoog dat het belang van de eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de bewaring. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31993

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 2 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 26 juli 2023 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eerdere beroepen tegen het opleggen, het voortduren van de maatregel en tegen het verlengen van de maatregel zijn ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring weer beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de kennisgeving van de voortduring van de maatregel in de zaak met nummer NL23.33255, op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 augustus 2023 (in de zaken NL23.22039 en NL23.22392) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was en dat ook de verlenging rechtmatig was. Gelet daarop is bij de onderhavige beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring enkel de periode van belang vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek op zitting in de laatste procedure, te weten 15 augustus 2023 tot het sluiten van het onderzoek in deze zaak.
3. Eiser voert aan dat geen sprake meer is van zicht op uitzetting en dat verweerder niet voortvarend handelt.
4. De staatssecretaris heeft dit onder verwijzing naar de voortgangsrapportage (M120) en met enkele aanvullingen hierop op zitting gemotiveerd bestreden.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en tot opheffing van de maatregel van bewaring bevelen. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de zitting van 20 oktober 2023 ongeveer 8,5 maand in bewaring wordt gehouden.
5.2.
De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen en acht in het algemeen zicht op uitzetting thans nog steeds aanwezig.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris in de onderhavige beoordelingsperiode met regelmaat vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, te weten op 17 augustus 2023, 19 september 2023 en 18 oktober 2023. Uit al deze gesprekken kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiser geen actie heeft ondernomen om aan documenten te komen en nog steeds geen voldoende medewerking verleent. De staatssecretaris heeft verder terecht aan eiser tegengeworpen dat eiser niet welwillend is om in dit verband een brief te schrijven aan het Marokkaanse Consulaat, hetgeen in dit verband van eiser mag worden verwacht en vereist.
5.4.
Vast staat verder dat de staatssecretaris op 1 september 2023, 21 september 2023 en 12 oktober 2023 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft de staatssecretaris aangegeven dat op 23 augustus 2023 telefonisch is gerappelleerd en dat op 20 september 2023 en 19 oktober 2023 er middels een brief extra aandacht is gevraagd voor deze zaak bij het Marokkaanse Consulaat in Amsterdam.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt. Vast staat dat vanwege het verlengingsbesluit de termijn waarbinnen eiser in bewaring kan worden gehouden rechtens met maximaal twaalf maanden is verlengd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de bewaring zonder meer zo lang mag voortduren. De duur van de bewaring is een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld groter.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op dit moment voldoende redenen om te oordelen dat eiser niet langer in bewaring mag worden gehouden. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de bewaring al bijna negen maanden voortduurt. Van zwaarwegend belang is verder dat er al geruime tijd, echter zonder enig resultaat, bij het Marokkaanse Consulaat in het algemeen en op zaakniveau wordt gerappelleerd. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat het Marokkaanse Consulaat op korte termijn op de rappels zal reageren of handelen. De staatssecretaris heeft op zitting naar voren gebracht dat een ontvangstbevestiging door het Marokkaanse Consulaat niet gebruikelijk is en desgevraagd aangegeven geen andere reactie van het Marokkaanse Consulaat over deze zaak te hebben verkregen. Verder heeft de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt welke vragen aan het Marokkaanse Consulaat zijn gesteld, waardoor voor de rechtbank niet duidelijk is geworden of het Marokkaanse Consulaat überhaupt de zaak van eiser tijdig kan of zal oppakken. Nu op dit moment nog steeds volstrekt onduidelijk en daardoor onzeker is binnen welke termijn eiser gepresenteerd kan worden, acht de rechtbank, mede gezien de veelheid aan niet geconcretiseerde rappels en de lange duur van de bewaring, eisers belang om in vrijheid te worden gesteld op dit moment zwaarwegender dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van eisers bewaring.
8. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring thans onrechtmatig voortduurt en heft de bewaring met ingang van heden op. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard.
9. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.