5.4.Vast staat verder dat de staatssecretaris op 1 september 2023, 21 september 2023 en 12 oktober 2023 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft de staatssecretaris aangegeven dat op 23 augustus 2023 telefonisch is gerappelleerd en dat op 20 september 2023 en 19 oktober 2023 er middels een brief extra aandacht is gevraagd voor deze zaak bij het Marokkaanse Consulaat in Amsterdam.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt. Vast staat dat vanwege het verlengingsbesluit de termijn waarbinnen eiser in bewaring kan worden gehouden rechtens met maximaal twaalf maanden is verlengd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de bewaring zonder meer zo lang mag voortduren. De duur van de bewaring is een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld groter.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op dit moment voldoende redenen om te oordelen dat eiser niet langer in bewaring mag worden gehouden. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de bewaring al bijna negen maanden voortduurt. Van zwaarwegend belang is verder dat er al geruime tijd, echter zonder enig resultaat, bij het Marokkaanse Consulaat in het algemeen en op zaakniveau wordt gerappelleerd. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat het Marokkaanse Consulaat op korte termijn op de rappels zal reageren of handelen. De staatssecretaris heeft op zitting naar voren gebracht dat een ontvangstbevestiging door het Marokkaanse Consulaat niet gebruikelijk is en desgevraagd aangegeven geen andere reactie van het Marokkaanse Consulaat over deze zaak te hebben verkregen. Verder heeft de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt welke vragen aan het Marokkaanse Consulaat zijn gesteld, waardoor voor de rechtbank niet duidelijk is geworden of het Marokkaanse Consulaat überhaupt de zaak van eiser tijdig kan of zal oppakken. Nu op dit moment nog steeds volstrekt onduidelijk en daardoor onzeker is binnen welke termijn eiser gepresenteerd kan worden, acht de rechtbank, mede gezien de veelheid aan niet geconcretiseerde rappels en de lange duur van de bewaring, eisers belang om in vrijheid te worden gesteld op dit moment zwaarwegender dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van eisers bewaring.
8. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring thans onrechtmatig voortduurt en heft de bewaring met ingang van heden op. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard.
9. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).