ECLI:NL:RBDHA:2024:15018
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 18 september 2024, werd het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt-Gecoglu, had eerder op 3 januari 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had deze maatregel al eerder getoetst in verschillende uitspraken en oordeelde dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 augustus 2024. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld, omdat er geen fysieke presentatie was gepland sinds de laatste uitspraak. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende actie had ondernomen en dat de Gambiaanse autoriteiten de uiteindelijke beslissing nemen over de identificatie van eiser.
Eiser voerde verder aan dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die dit oordeel konden veranderen. De rechtbank benadrukte dat de lange duur van de bewaring niet op zichzelf voldoende was om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Eiser had geen concrete stappen ondernomen om zijn identificatieproces te versnellen, wat bijdroeg aan de vertraging van zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minister bij het voortduren van de maatregel zwaarder wogen dan die van eiser, die niet bereid leek om mee te werken aan zijn uitzettingsprocedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.