Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de meest recente uitspraak van 6 september 2023 (in de zaak NL23.24094) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 30 augustus 2023 dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. Eiser heeft onder verwijzing naar onder meer artikel 5, vierde lid, EVRM en artikel 6 EVRM, betoogd dat hij een recht heeft om in persoon gehoord te worden over de voortduring van zijn vrijheidsontneming, mede gelet op de lange duur hiervan. De rechtbank is het eens met eiser dat het zonder meer voor de hand ligt om eiser, gelet op zijn deugdelijk onderbouwde verzoek hiertoe en de lange duur van de vrijheidsontneming, in persoon te horen. De rechtbank acht het echter in het belang van eiser om hier in de onderhavige procedure desalniettemin van af te zien. De rechtbank acht de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel namelijk onrechtmatig en zal daardoor de opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. Aangezien eiser met zijn beroep beoogt om zo snel mogelijk in vrijheid te worden gesteld, neemt de rechtbank aan dat eiser zijn verzoek om in persoon te worden gehoord, wat pas over een week zou kunnen plaatsvinden, minder relevant acht als hij zonder in persoon gehoord te worden aanmerkelijk eerder in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank is hier ieder geval van uitgegaan en heeft daarom het onderzoek gesloten en bepaald dat de behandeling van het volgberoep ter zitting achterwege blijft. Eiser heeft in de beroepsgronden aangegeven dat indien de rechtbank hem niet in persoon hoort, hij de Afdeling zal verzoeken om het appèlverbod te doorbreken. Dat staat eiser (en verweerder) uiteraard vrij, ook als hij zonder in persoon te zijn gehoord spoedig na indienen van het beroep en nagenoeg aansluitend aan het sluiten van het vooronderzoek in vrijheid is gesteld.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. Eiser voert – kort samengevat – aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn en dat hierdoor de (voortduring van de maatregel van) bewaring onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder de bewijslast draagt voor het rechtmatige karakter van de voortduring van de maatregel in de te toetsen periode. De rechtbank heeft na kennisneming van de M120 verweerder in de gelegenheid gesteld om, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, uitdrukkelijk en schriftelijk te motiveren waarom verweerder zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aannemelijk acht.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in het algemeen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat ten aanzien van Marokko en dat dit in het geval van eiser niet anders is. Verweerder rappelleert niet alleen bij het Marokkaanse consulaat, maar ook bij de Marokkaanse ambassade. Daarmee heeft de zaak van eiser extra individuele aandacht gekregen. Verweerder is in afwachting van de reactie van de Marokkaanse autoriteiten en het kan, ook nadat de nationaliteit van eiser is bevestigd, maanden duren voor er een laisser passer (lp) wordt afgegeven. Ten slotte merkt verweerder op dat eiser niet voldoet aan zijn plicht om medewerking te verlenen aan zijn vertrek, wat zorgt voor vertraging van het terugkeerproces. Dit dient volgens verweerder voor rekening en risico van eiser te komen.
8. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Het is de rechtbank genoegzaam bekend dat dit jaar geregeld lp’s zijn verstrekt en daadwerkelijk uitzettingen hebben plaatsgevonden. Eiser heeft echter terecht aangevoerd dat in zijn geval niet langer kan worden volgehouden dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank betrekt hierbij de aanzienlijke duur van de voortduring van de maatregel, het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag, het tijdsverloop sinds de nationaliteitsbevestiging, het tijdsverloop sinds de presentatie in persoon en het aantal keren dat verweerder heeft gerappelleerd.
9. De maatregel waarvan de rechtmatigheid van de voortduring in deze procedure ter toetsing voorligt, is opgelegd op 15 juli 2023. Eiser is echter blijkens de M120 eerder op 21 oktober 2022 in bewaring gesteld en heeft sindsdien aaneengesloten in detentie verbleven. De op 21 oktober 2022 opgelegde maatregel is opgeheven op 13 juli 2023. Eiser is van 13 juli 2023 tot aan de oplegging van de onderhavige maatregel, twee dagen later op 15 juli 2023, op strafrechtelijke gronden gedetineerd geweest. Op 30 april
2019is een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten gezonden. Op 3 februari 2023 hebben de Marokkaanse autoriteiten bevestigd dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft meerdere malen zijn medewerking aan een geplande presentatie geweigerd, maar op 5 april 2023 is eiser in persoon gepresenteerd bij de vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft meer dan 50 keer bij de Marokkaanse autoriteiten gerappelleerd op de lp-aanvraag van 30 april 2019.
10. Verweerder heeft zonder meer voldoende voortvarend aan de uitzetting gewerkt.
De rechtbank stelt ook vast dat eiser niet meewerkt aan zijn terugkeer terwijl hij daartoe wel gehouden is en de uitzetting door zijn proceshouding ronduit frustreert. Deze omstandigheden laten onverlet dat op enig moment moet worden geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de terugkeerverplichting -op dit moment- niet zal slagen, althans dat niet voldoende goed is gemotiveerd waarom zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Dat moment is nu, na een duur van nagenoeg een jaar vrijheidsontneming, aangebroken.
11. De rechtbank begrijpt dat het verweerder er veel aan gelegen zal zijn, gelet op het langdurige niet rechtmatige verblijf en de zeer uitgebreide justitiële documentatie van eiser, om eiser in bewaring te houden teneinde hem te kunnen doen terugkeren naar zijn land van herkomst en eiser dus te kunnen verwijderen uit Nederland en de Unie. Dit kan echter niet tot gevolg hebben dat eiser in bewaring kan worden gehouden, terwijl zicht op het uitzetting binnen een redelijke termijn niet langer kan worden aangenomen. De bewaringsmaatregel heeft immers tot doel de verwijdering te effectueren. Op het moment dat duidelijk wordt dat dit niet binnen een redelijke termijn gaat lukken, krijgt de voortduring van de bewaringsmaatregel een punitief en dus onrechtmatig karakter. Dit betekent niet dat het frustreren van de uitzetting “wordt beloond”. Het betekent wel dat ook ten aanzien van derdelanders die veelvuldig met justitie in aanraking komen en worden veroordeeld voor strafbare feiten, het toetsingskader voor de vreemdelingenbewaring op vergelijkbare wijze geldt. Hooguit zou bij een te verrichten belangenafweging het belang van verweerder om eiser te verwijderen aanzienlijk groter kunnen worden geacht dan het recht van eiser op vrijheid. Bij de beoordeling of zicht op uitzetting ontbreekt wordt echter geen belangenafweging verricht. Meewerken aan gedwongen terugkeer is verplicht en zal doorgaans tot spoediger tot vertrek leiden. Indien zicht op uitzetting echter niet langer aanwezig is, kan het enkele frustreren van het uitzettingstraject de voortduring van de bewaring niet rechtmatig maken of anderszins rechtvaardigen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3490), voor de Afdeling hierin het navolgende heeft overwogen: 4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2092, onder 6.1, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat van een vreemdeling in de eerste plaats mag worden verwacht dat hij voldoende meewerkt aan terugkeer naar zijn land van herkomst (uitspraak van 5 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9987, onder 2.2.3). De mate waarin een vreemdeling voldoet aan zijn verplichting tot medewerking kan hem echter alleen worden tegengeworpen als dit van betekenis kan zijn voor het slagen van zijn uitzetting (zie de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:430, onder 4). Uit de uitspraak van 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:695, onder 5.1, volgt dat voor het zicht op uitzetting mede bepalend is of de autoriteiten van het land van herkomst voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten.
12. De beroepsgrond slaagt dus en de rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel bevelen, zodat eiser heden in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank merkt op dat dit niet betekent dat eiser niet langer een terugkeerverplichting heeft en dat dit ook niet betekent dat verweerder niet bevoegd is om op een ander moment nogmaals te pogen eiser te verwijderen als eiser niet zelfstandig aan zijn terugkeerverplichting voldoet. Verweerder is zelfs gehouden om eiser, zolang hij niet rechtmatig in Nederland verblijft, te verwijderen.
13. Op grond van het heden verrichte rechtmatigheidsonderzoek komt de rechtbank uitsluitend tot de conclusie dat de verdere voortduring van de maatregel onrechtmatig is. De rechtbank constateert geen onrechtmatigheden in de te toetsen periode.
14
.Omdat de bewaring onrechtmatig zou worden indien deze voortduurt na de dag dat de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt dus afgewezen omdat eiser tot aan het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank vandaag niet onrechtmatig in bewaring is gehouden. Dit betekent dan ook niet dat de aanspraak van eiser op schadevergoeding in strijd met de jurisprudentie van het EHRM teniet is gedaan. Het betekent enkel dat de rechtbank de voortduring van de maatregel tot aan het rechtsmatigheidsonderzoek rechtmatig acht.
15 De rechtbank veroordeelt gelet op de gegrondverklaring van het beroep verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en sluit hierbij aan bij de standaardmatig toegekende bedragen en waardering van de inspanningen omdat er geen aanleiding is om dat niet te doen.