In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt-Gecoglu, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt, waarin aan hem op 3 januari 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldbelverbinding aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de motivering van de staatssecretaris, die stelde dat er een risico op onttrekking bestond. Eiser betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De staatssecretaris had geen handelingen verricht tussen 15 december 2023 en 3 januari 2024, omdat eiser in deze periode een asielaanvraag had ingediend en deze had ingetrokken.
Daarnaast betoogde eiser dat er geen proces-verbaal van ophouding was opgemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is, aangezien de maatregel van bewaring op een andere grondslag was gebaseerd. Eiser stelde ook dat hij niet op de juiste wijze was voorgelicht over de redenen van de maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.