ECLI:NL:RBDHA:2024:14706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23/3086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na huisbezoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat eiser niet meewerkte aan een huisbezoek dat nodig was om zijn woon- en leefsituatie vast te stellen. Eiser had eerder een bijstandsuitkering aangevraagd, maar er waren twijfels over de juistheid van de opgegeven gegevens. De rechtbank oordeelt dat er voor het huisbezoek een redelijke grond bestond, gezien de eerdere bevindingen en de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser. Eiser heeft de medewerkingsplicht geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek, wat leidde tot de conclusie dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R.K. Singh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 30 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 24 juli 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd. Hij heeft een aantal jaren in Groot-Brittannië gewoond met zijn partner, [naam] ( [naam] ), maar is vanwege zijn gezondheid teruggekomen naar Nederland. Zij hebben samen twee jonge kinderen. Bij de aanvraag heeft eiser vermeld dat hij alleenstaand is met kinderen voor wie hij co-ouderschap heeft en dat hij met één kind woont bij zijn ouders, [vader] (vader) en [moeder] (moeder), op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Verder heeft eiser aangegeven dat hij geen vermogen of inkomen heeft en dat hij niet kan werken omdat hij ernstig ziek is, hij heeft namelijk een hersentumor.
1.1.
Op het opgegeven adres staan de ouders van eiser ingeschreven, eiser zelf en één van zijn kinderen (zijn dochter). In het kader van een eerdere bijstandsaanvraag van de ouders van eiser hebben twee medewerkers van de afdeling handhaving & fraude van de gemeente Den Haag op 22 april 2022 een huisbezoek afgelegd in de woning op het adres [adres] . Tijdens dat huisbezoek waren [naam] en de twee kinderen aanwezig in de woning. [naam] kon niet aantonen wanneer zij was aangekomen in Nederland en per wanneer zij op het adres van eiser verbleef. Naar aanleiding van een aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering van 29 maart 2022 hebben de medewerkers van de afdeling handhaving & fraude op 29 juni 2022 een huisbezoek geprobeerd af te leggen. Omdat er niemand open deed, hebben de medewerkers op 5 juli 2022 nog een huisbezoek afgelegd. Tijdens dat huisbezoek hebben de medewerkers geconstateerd dat er zes personen aanwezig waren in de woning, namelijk eiser, zijn twee kinderen, [naam] en haar moeder en de moeder van eiser. Eiser en [naam] verklaarden dat ze weer terug bij elkaar waren. Eiser wist niet precies wanneer [naam] was gearriveerd vanuit Engeland. [naam] kon geen gegevens overleggen van haar reis naar Nederland. Ook konden eiser en [naam] niet aangeven wanneer zij weer zou vertrekken. [naam] verklaarde aanvankelijk dat de auto met Brits kenteken van haar was. Later verklaarde zij dat de auto op naam staat van de zus van eiser, maar dat [naam] als bestuurder staat geregistreerd. De bevindingen van dat huisbezoek hebben geleid tot de afwijzing van de aanvraag van 29 maart 2022.
1.2.
De medewerkers van de afdeling handhaving & fraude hebben in het kader van de nieuwe aanvraag van 24 juli 2022 op 21 september 2022 een huisbezoek geprobeerd af te leggen op het opgegeven adres, omdat er naar aanleiding van de eerder beschreven aanvragen twijfels waren over de juistheid van de door eiser opgegeven woonsituatie. In het rapport van 27 september 2022 hebben de medewerkers het volgende gerapporteerd over het huisbezoek van 21 september 2022. Eiser had dit huisbezoek in eerste instantie geweigerd. Na een bedenktijd van 15 minuten heeft hij de medewerkers alsnog toestemming verleend de woning te betreden. Eiser heeft in eerste instantie aangegeven dat alleen zijn ouders in de woning aanwezig waren, later heeft hij verteld dat [naam] en hun beide kinderen ook in de woning aanwezig zijn. De medewerkers hebben [naam] gevraagd zich te legitimeren, waarna eiser heeft aangegeven dat hij het huisbezoek wilde stoppen. De medewerkers hebben uitgelegd dat zij de woon- en leefsituatie zonder huisbezoek niet kunnen vaststellen. Eiser is daarna bedenktijd geboden die hij heeft geweigerd. De medewerkers zijn daarna weggegaan.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag daarna afgewezen bij primair besluit op de grond dat eiser de medewerkingsverplichting uit artikel 17, tweede lid van de Pw heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing op deze grond gehandhaafd. Bij verweerder bestaan twijfels over de woon- en leefsituatie en de bijstandbehoevendheid van eiser. Als gevolg van de weigering mee te werken aan het huisbezoek, kan volgens verweerder de woonsituatie niet vastgesteld worden, zodat verweerder het recht op bijstand niet kan vaststellen.

Beoordeling door de rechtbank

Betalingsonmacht
2. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bankafschriften overgelegd van eisers betaalrekening over de periode van 1 mei tot en met 30 juli 2023. Uit deze betaalrekening blijken onvoldoende inkomsten en vermogen om het griffierecht te betalen. Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat eiser mogelijk over ander inkomen (uit Engeland) beschikt, zijn hier geen verdere gegevens over. De rechtbank geeft eiser daarom het voordeel van de twijfel. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Afwijzing aanvraag om bijstand
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De te beoordelen periode loopt vanaf 24 juli 2022 (datum aanvraag) tot en met
30 september 2022 (datum afwijzing).
5. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek van
21 september 2022. Verweerder had een minder ingrijpend middel moeten toepassen om de woonsituatie vast te stellen gelet op de bijzondere medische situatie van eiser. Verweerder had bijvoorbeeld schriftelijk gegevens kunnen opvragen bij eiser of naar gegevens over het water- en energieverbruik kunnen kijken. Dat eiser niet onmiddellijk heeft meegewerkt aan het huisbezoek kan hem daarom niet worden tegengeworpen.
5.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Aan het niet meewerken aan een huisbezoek kunnen pas gevolgen worden verbonden – in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand – indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat.
5.2.
Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand én de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. [1]
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat er voor het huisbezoek een redelijke grond bestond. Er was voor verweerder voldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opgegeven woon- en leefsituatie op basis van de onder 1.1. beschreven bevindingen uit de huisbezoeken die hebben plaatsgevonden op het adres [adres] . Bij de huisbezoeken van 22 april 2022, 5 juli 2022 en 21 september 2022 waren verschillende personen, waaronder [naam] aanwezig in de woning. Er was onduidelijkheid over de aankomst en het vertrek van [naam] en op 5 juli 2022 is verklaard dat eiser en [naam] weer bij elkaar waren. Daarnaast is het voertuig met Engels kenteken, waar [naam] gebruik van maakt, bij de huisbezoeken aangetroffen in de buurt van de woning, ook bij de poging tot het afleggen van een huisbezoek op 29 juni 2022. Deze bevindingen hebben terecht tot twijfels geleid over de feitelijk woonsituatie op het opgegeven adres. De rechtbank is ook van oordeel dat de feitelijke woon- en leefsituatie niet op een andere, minder belastende wijze kon worden vastgesteld. Een schriftelijke opvraag van gegevens, zoals eiser betoogt, was niet een effectief middel geweest. De eerder ingeleverde gegevens waaronder een verklaring van eiser zelf, hebben de twijfels over de feitelijke woonsituatie niet weggenomen. De enkele gegevens over het water- en energieverbruik kunnen onvoldoende uitsluitsel geven.
5.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser voor het eerst naar voren gebracht dat eiser het huisbezoek heeft afgebroken, omdat hij onder invloed van zijn medicijnen geïrriteerd raakte tijdens het huisbezoek. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gedingstukken niet aannemelijk geworden dat eiser het huisbezoek niet kon voortzetten door de invloed van zijn medicatie. Uit de rapportage van 27 september 2022 blijkt ook niet dat eiser dit ter sprake heeft gebracht bij de medewerkers. Daarbij komt dat eiser zijn medicijngebruik niet met gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt om te oordelen dat verweerder het niet meewerken aan het huisbezoek niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
5.5.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat eiser de medewerkingsplicht uit artikel 17, tweede lid van de Pw heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. Als gevolg van het niet meewerken aan het huisbezoek zijn de ontstane twijfels over de feitelijke woonsituatie niet weggenomen. Voor de vaststelling van het recht op bijstand is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van een belanghebbende. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser niet kon worden vastgesteld.
6. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De snelle besluitvorming naar aanleiding van het huisbezoek van 5 juli 2022 duidt op snel en onzorgvuldig verricht onderzoek. Ook hebben de medewerkers van de afdeling handhaving en fraude tijdens het huisbezoek van 5 juli 2022 tegen eiser gezegd dat het een paar weken zou duren voor een beslissing genomen werd. Vervolgens heeft verweerder dezelfde dag al een beslissing genomen. Daardoor is het vertrouwensbeginsel geschonden volgens eiser.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat dit betoog alleen al niet kan slagen, omdat het besluit waar eiser op wijst, niet ter beoordeling voorligt. Het besluit van 5 juli 2022 betreft een afwijzing van de eerdere aanvraag om bijstand van 29 maart 2022. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak alleen de afwijzing van de aanvraag van 24 juli 2022. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het onderzoek dat in het kader van deze aanvraag is verricht, onzorgvuldig is geweest.
7. Eiser heeft een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aanleiding hadden moeten geven voor verweerder om meer onderzoek te doen naar zijn bijstandbehoevendheid, omdat hij kwetsbaar is. Door zijn kwaadaardige hersentumor is hij zijn gehoor en balans aan één oor verloren en heeft hij moeite met nadenken en het ophalen van herinneringen. Hij is daardoor niet in staat om te werken en is afhankelijk van een bijstandsuitkering. De financiële situatie van eiser veroorzaakt stress waardoor zijn medische situatie slechter kan worden.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Daarvoor is van belang dat de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. Degene die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2] Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie, in dit geval verweerder, heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat verweerder de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. In dit geval heeft verweerder de opgegeven woonsituatie van eiser terecht willen controleren door middel van het huisbezoek van 21 september 2022. De algemene beginselen van bestuur leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder meer onderzoek had moeten doen. Daarbij komt dat eiser geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen. Dat eiser lijdt aan een kwaadaardige hersentumor en daarvoor wordt behandeld, is niet met objectieve gegevens onderbouwd. In het dossier bevindt zich enkel een bericht van de radioloog van 10 augustus 2022, waaruit blijkt dat er op een MRI massa in de rechter brughoek cisterne is gezien, verdacht voor een deels cysteus vestibulair schwannoom (goedaardig gezwel).
7.2.
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende. Uit de wet volgt dat verweerder alleen een bijstandsuitkering toekent als iemand in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert (artikel 11 van de Pw), tenzij sprake is van zeer dringende redenen (artikel 16 van de Pw). Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Voor zover eiser met een beroep op zijn medische situatie heeft bedoeld te stellen dat sprake is van zeer dringende redenen waardoor verweerder hem toch een bijstandsuitkering moet toekennen, slaagt dit bij gebrek aan onderbouwing niet. Voor zover eiser heeft bedoeld een beroep te doen op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dit ook niet. Artikel 11 van de Pw betreft een dwingendrechtelijke bepaling. Gelet hierop is er geen ruimte voor een belangenafweging door verweerder en een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Dit is alleen anders in het geval van bijzondere omstandigheden die de wetgever niet of niet ten volle in zijn afweging heeft verdisconteerd of bijzondere omstandigheden die meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [3] Dat daarvan sprake is, is in dit geval niet gesteld of gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de aanvraag van 24 juli 2022 terecht is afgewezen. Het bestreden besluit blijft dus in stand.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:500.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:866.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.