Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Velsen. Appellant heeft van 1 oktober 2018 tot en met 30 juni 2020 een uitkering ontvangen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op 3 juli 2020 heeft hij een nieuwe aanvraag ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 maart 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Velthorst, en het college werd vertegenwoordigd door E. Kuipers.
De Raad oordeelt dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. Appellant heeft bij zijn aanvraag onjuist verklaard over zijn feitelijk verblijf en heeft niet de nodige duidelijkheid verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Tijdens een huisbezoek is vastgesteld dat de woning van appellant niet bewoonbaar was en dat er geen levensmiddelen aanwezig waren. De Raad concludeert dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat appellant niet heeft voldaan aan deze verplichting. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.