ECLI:NL:CRVB:2024:866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
21/4373 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Velsen. Appellant heeft van 1 oktober 2018 tot en met 30 juni 2020 een uitkering ontvangen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op 3 juli 2020 heeft hij een nieuwe aanvraag ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 maart 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Velthorst, en het college werd vertegenwoordigd door E. Kuipers.

De Raad oordeelt dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. Appellant heeft bij zijn aanvraag onjuist verklaard over zijn feitelijk verblijf en heeft niet de nodige duidelijkheid verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Tijdens een huisbezoek is vastgesteld dat de woning van appellant niet bewoonbaar was en dat er geen levensmiddelen aanwezig waren. De Raad concludeert dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat appellant niet heeft voldaan aan deze verplichting. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/4373 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 november 2021, 20/6336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Velsen (college)
Datum uitspraak: 30 april 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak gaat om de vraag of het college terecht de aanvraag van appellant om bijstand heeft afgewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De Raad komt tot het oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Velthorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kuipers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft van 1 oktober 2018 tot en met 30 juni 2020 een uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Appellant had in die periode een [winkel] in [woonplaats] .
1.2.
Appellant staat sinds 30 oktober 2008 ingeschreven op adres X in [woonplaats] (opgegeven adres). Op 3 juli 2020 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Appellant heeft op zijn aanvraagformulier vermeld zeven dagen per week te verblijven op het opgegeven adres.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag is appellant bij brief van 22 juli 2020 uitgenodigd voor een intakegesprek. Tijdens het intakegesprek op 30 juli 2020 heeft appellant, samengevat, het volgende verklaard. Hij woont op het opgegeven adres. Hij woont daar alleen. Zijn vriendin, de moeder van zijn jongste kind, woont op een ander adres in [woonplaats] . Een tijd geleden heeft hij problemen met de woningbouwvereniging gehad, omdat hij toen veel bij zijn vriendin was. Hij heeft ook tijdelijk boven het bedrijfspand gewoond en heeft toen de keuken uit zijn woning gehaald. Hij verblijft ongeveer zes dagen per week op het opgegeven adres. Hij slaapt op de bank. Omstreeks september 2019 heeft hij vaak bij zijn vriendin verbleven. Ook in april 2020 was hij veel bij zijn vriendin, omdat hij de winkel leeg moest halen. Er staan veel spullen in zijn woning. Zijn woning wordt nu verbouwd. Soms slaapt hij bij zijn vriendin. Tijdens de verbouwing kon hij in zijn woning verblijven, maar er wordt veel geklust. Hij gaat naar het toilet in zijn eigen woning en doucht daar regelmatig. Hij gebruikt niet veel water en elektriciteit. Hij eet bijna altijd in zijn woning. Hij heeft geen wasmachine of droger. Hij doet zijn was met de hand.
1.4.
Aansluitend aan het gesprek met appellant heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het opgegeven adres. Tijdens het huisbezoek is geconstateerd dat het keukenblad vol lag met klusmaterialen, dat de afzuigkap niet was geplaatst en dat in de koelkast alleen bier lag. Bovenop de magnetron lagen flessen alcohol. Verder zijn er geen levensmiddelen aangetroffen. De koelkast en de magnetron waren niet aangesloten op de stroomvoorziening. Er was nagenoeg geen serviesgoed en ook geen fornuis. Het rookkanaal in de woonkamer was afgebroken. De slaapkamers op de eerste verdieping waren niet in gebruik. Het bed stond rechtop tegen de muur van de slaapkamer. In de badkamer waren dozen opgestapeld in de doucheruimte en op de wasbak lag gereedschap. Er waren geen tot zeer weinig verzorgingsproducten aanwezig. Ook werd er vrijwel geen kleding aangetroffen in de woning.
1.5.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een Rapportage Huisbezoek Algemene bijstand van 10 augustus 2020 en een Aanvullend rapport Huisbezoek Algemene bijstand van 11 augustus 2020.
1.6.
Bij besluit van 12 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres heeft, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 3 juli 2020 tot en met 12 augustus 2020.
4.2.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd, komt erop neer dat hij voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Appellant heeft bij zijn aanvraag onjuist verklaard over zijn feitelijk verblijf. Appellant heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij zeven dagen per week op het opgegeven adres verblijft. Tijdens het intakegesprek op 30 juli 2020 heeft appellant verklaard dat hij ongeveer zes dagen per week op het opgegeven adres verblijft en ondanks de verbouwing in zijn woning kan verblijven. Deze verklaringen van appellant stroken niet met wat hij daarna heeft vermeld over zijn woon- en leefsituatie. In zijn bezwaarschrift van 19 augustus 2020 heeft appellant vermeld dat hij sinds de aanvraag vaker elders verbleef vanwege de verbouwing van zijn woning. Ter zitting bij de Raad heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat appellant ten tijde van de aanvraag tijdelijk elders verbleef, omdat zijn woning niet bewoonbaar was vanwege de verbouwing daarvan. Appellant heeft dus bij zijn aanvraag geen volledige openheid van zaken gegeven over zijn woonsituatie.
4.4.
Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat het op de weg van het college had gelegen om bij onduidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie nader onderzoek te doen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Zoals volgt uit 4.2 is het eerst aan appellant, als aanvrager van bijstand, om de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over zijn woonsituatie. Dit heeft hij niet gedaan.
4.5.
Alleen al omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie, heeft het college de aanvraag van appellant terecht afgewezen. Wat appellant overigens heeft aangevoerd met betrekking tot het lage waterverbruik en het tijdelijk verblijf elders behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
Conclusie en gevolgen
4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) L.C. van Bentum