ECLI:NL:RBDHA:2024:14671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/4237, SGR 23/5818 en SGR 23/5819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering; rechtmatigheid van bewijs en inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres, die sinds 8 november 2014 een bijstandsuitkering ontving, had haar recht op bijstand ingetrokken gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit gebeurde na een rechtmatigheidsonderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van een melding over mogelijk inkomen uit een persoonsgebonden budget. Het college concludeerde dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het bewijs dat door het college was verzameld, waaronder waarnemingen en het opvragen van bankafschriften.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank stelde vast dat het college gerechtigd was om de onderzoeksbevindingen aan de besluiten ten grondslag te leggen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat het college terecht de bijstandsuitkering had herzien, ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank vernietigde echter enkele besluiten van het college omdat deze onbevoegd waren genomen en verklaarde de beroepen van eiseres gegrond. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel het college als de bijstandsontvanger in het kader van de inlichtingenverplichting en de rechtmatigheid van bewijsverzameling in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/4237, SGR 23/5818 en SGR 23/5819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de herziening, intrekking en (bruto) terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
De beroepen zijn gericht tegen de volgende besluiten van het college.
1.1.1.
Met het besluit van 30 november 2022 (primair besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Pw vanaf 21 november 2022 ingetrokken. Met het besluit van 1 december 2022 (primair besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Pw over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 20 november 2022 herzien. Daarnaast heeft het college met primair besluit 2 de over de periode van 6 oktober 2020 tot en met 20 november 2022 betaalde bijstand, individuele inkomenstoeslag en energietoeslag van in totaal € 29.651,53 van eiseres teruggevorderd. Het college heeft het bedrag van de terugvordering verrekend met het recht op vakantietoeslag en de nabetaling van de bijstand over de maand november 2022 van in totaal € 972,77, zodat een te betalen bedrag van € 28.678,76 resteert. Met bestreden besluit 1 van 30 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij primair besluit 1 en 2 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 23/4237.
1.1.2.
Met het besluit van 2 december 2022 (primair besluit 3) heeft het college de terugvordering uit primair besluit 2, voor zover het de over de jaren 2020 en 2021 betaalde bijstand van € 17.893,71 betreft, gebruteerd met een bedrag van € 3.877,67 tot een bedrag van € 21.757,82 en de totale terugvordering vastgesteld op een bedrag van € 33.529,20. Met bestreden besluit 2 van 7 augustus 2023 is het college bij primair besluit 3 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 23/5818.
1.1.3.
Met het besluit van 1 januari 2023 (primair besluit 4) heeft het college de terugvordering uit primair besluit 2, voor zover het de nog openstaande terugvordering over het jaar 2022 van € 11.060,- betreft, gebruteerd met een bedrag van € 2.548,24 en de totale terugvordering over dat jaar vastgesteld op een bedrag van € 13.608,24. Met bestreden besluit 3 van 7 augustus 2023 is het college bij primair besluit 4 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 23/5819.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2.
2.1.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering vanaf 8 november 2014, laatstelijk op grond van de Pw en naar de norm van een alleenstaande ouder. Zij staat ingeschreven op het adres [adres] in [plaats 1] (het uitkeringsadres). Naar aanleiding van een interne melding dat eiseres inkomen uit een persoonsgebonden budget heeft ontvangen, heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek naar de bijstandsuitkering van eiseres verricht. In dat kader heeft het college administratief onderzoek verricht, het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd en eiseres om bankafschriften gevraagd. Ook heeft het college informatie opgevraagd bij Bol.com en bij de school en leerplichtambtenaar van de dochter van eiseres. Verder heeft het college waarnemingen verricht en heeft het college op 21 november 2022 een gesprek met eiseres gevoerd en een huisbezoek afgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de Rapportage Handhaving & Fraude van 30 november 2022 en voor het college aanleiding geweest om de primaire besluiten 1, 2, 3 en 4 te nemen.
2.2.
Het college motiveert bestreden besluit 1 als volgt. Uit het onderzoek naar de bankafschriften van eiseres blijkt dat zij vanaf 6 oktober 2020 bijna alleen in [plaats 2] pint en geld opneemt en dat zij een OV-abonnement voor de regio [plaats 2] heeft aangeschaft. Verder lag het energieverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 15 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2022 ruim onder het gemiddelde, dan wel was dit extreem laag tot vrijwel nihil. Eiseres is bij geen van de vijf waarnemingen op het uitkeringsadres aangetroffen en de woning was altijd donker. Eiseres is daarentegen wel aangetroffen bij twee van de drie waarnemingen op het adres Klompestraat 4 in [plaats 2]. Tijdens het gesprek met eiseres heeft zij verklaard het uitkeringsadres te hebben verlaten. Dat zij dit uit veiligheidsoverwegingen doet, betekent volgens het college niet dat eiseres dit niet bij het college hoeft te melden. Tot slot blijkt uit de bevindingen van het huisbezoek dat eiseres op dat moment niet in de woning verbleef. Volgens het college is van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake. Het college concludeert dat eiseres vanaf 6 oktober 2020 niet langer haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Door het college hierover niet te informeren, heeft eiseres volgens het college de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden, zodat het recht op bijstand terecht is ingetrokken, herzien en teruggevorderd. Het college ziet geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
2.3.
Het college legt aan de bestreden besluiten 2 en 3 ten grondslag dat slechts van brutering kan worden afgezien indien de terugvordering buiten toedoen van eiseres is ontstaan en het haar niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Eiseres voldoet niet aan deze voorwaarden, zodat terecht tot brutering van de terugvordering is overgegaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college aan de bestreden besluiten 1, 2 en 3 onrechtmatig verkregen bewijs ten grondslag legt, waarvan het gebruik zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Volgens eiseres is het onderzoek nodeloos verbreed door informatie op te vragen bij Bol.com en de leerplichtambtenaar van de dochter van eiseres. Vervolgens heeft het college in het kader van een verdiepingsonderzoek eiseres heimelijk gevolgd en meerdere waarnemingen verricht. Eén van deze waarnemingen heeft tijdens het gesprek met eiseres plaatsgevonden door langs het uitkeringsadres te gaan om te controleren of een vriend van eiseres geen aanpassingen zou verrichten. Ook heeft het college eiseres tijdens het gesprek om bankafschriften gevraagd, terwijl eiseres al bankafschriften over de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 september 2021 had overgelegd. Met de vragen die tijdens dit gesprek aan eiseres zijn gesteld werd een onnodige inbreuk op het privéleven van eiseres gemaakt en is duidelijk dat de rapporteur niet openstond voor de verklaringen van eiseres. Verder heeft het college bij Bol.com onnodige gegevens opgevraagd, zoals welk product er is besteld. Tot slot deugt het besluit van het college van 14 november 2022 tot het tijdelijk stopzetten van de bijstand niet en laat het college ten onrechte lijken alsof eiseres een gezamenlijke huishouding heeft met de vriend in [plaats 2].
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank kan en zal in deze uitspraak slechts een oordeel geven over de bestreden besluiten 1, 2 en 3. Dat betekent dat de rechtbank het door eiseres genoemde besluit van 14 november 2022 onbesproken laat.
Beoordeling van de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand
5.1.
Besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor eiseres belastende besluiten. Het is daarom aan het college om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust en dat het in dit geval op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
5.2.
Bij de beoordeling van de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand moet onderscheid worden gemaakt in verschillende periodes. De eerste periode loopt van 1 oktober 2020 tot en met 20 november 2022 (de periode waarover de bijstandsuitkering van eiseres is herzien). De tweede periode loopt van 6 oktober 2020 tot en met 20 november 2022 (de periode waarover het college de aan eiseres betaalde bijstand terugvordert). De derde periode loopt van 21 november 2022 tot en met 30 november 2022 (de ingangsdatum van de intrekking en de datum van het besluit daartoe). Nu het college aan de gehele besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft, zal de rechtbank de gronden van eiseres voor alle perioden gezamenlijk, dus voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 november 2022, beoordelen.
Is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3.1.
Naar vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in welke mate de belanghebbende in een concreet geval verplicht is gegevens te verstrekken als uitgangspunt worden genomen dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig mag zijn aan het met de verstrekking van de gegevens nagestreefde doel en dat dit doel niet op een voor belanghebbende minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. [1]
5.3.2.
Het college is op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Deze bevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandgerechtigden en daartoe is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. [2] Het is in dat kader aan het college zelf om te bepalen welke onderzoeksmiddelen hij al dan niet inzet. In het algemene betoog van eiseres dat het college met de opzet van het onderzoek in de vorm van een (administratief) vooronderzoek, een vervolgonderzoek en een verdiepend onderzoek onnodig ongelimiteerde onderzoeksmethodes inzet, is dan ook geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5.3.3.
Wat betreft het opvragen van de bankafschriften geldt dat het college in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand van een belanghebbende in beginsel is gerechtigd inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de belanghebbende over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen, en op basis daarvan twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van de verleende uitkering, is het college gerechtigd een gericht onderzoek te doen en in dat kader zo nodig over een verder in het verleden liggende periode bankafschriften te verlangen. [3] Eiseres heeft in eerste instantie bankafschriften over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021 overgelegd. Op deze bankafschriften is te zien dat eiseres voornamelijk pint en geld opneemt in [plaats 2]. Ook waren er veel bijschrijvingen op te zien, welke afkomstig zijn van een vriend van eiseres. Eiseres heeft hierover verklaard dat zij hem heeft geholpen bij zijn verhuizing eind 2020 en dat dit geld is gebruikt voor zijn boodschappen en de inrichting van zijn huis. Ook heeft zij € 1.800,- aan hem geleend, wat in 2021 is terugbetaald. Gelet op het grote maatschappelijke belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen en dat op grond van deze verklaring kon worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door eiseres over haar financiële situatie verstrekte inlichtingen en over de rechtmatigheid van de verleende bijstand, mocht het college tijdens het gesprek over een langere periode om bankafschriften vragen.
5.3.4.
Wat betreft de waarnemingen is de rechtbank van oordeel dat deze in het licht van artikel 8 van het EVRM [4] niet onrechtmatig zijn. De waarnemingen waren kortstondig en beperkt in aantal (10). In de periode van 10 november 2022 tot en met 21 november 2022 zijn op zes dagen waarnemingen verricht. Zeven van de waarnemingen vonden plaats bij het uitkeringsadres. De overige drie bij de woning van de vriend van eiseres. Uit het verslag van de waarnemingen blijkt dat de waarnemingen veelal waren gericht op de vaststelling of er bewegingen op het uitkeringsadres dan wel de woning van de vriend in [plaats 2] konden worden waargenomen. De verrichte waarnemingen zijn gelet op de duur, intensiteit en frequentie, niet stelselmatig, in die zin dat hiermee een min of meer compleet beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van het leven van eiseres. De aard en inzet van de waarnemingen voldoen naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de daarmee gemaakte inbreuk op het recht op privacy van eiseres gerechtvaardigd was.
5.3.5.
Wat betreft het gesprek dat met eiseres heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat met de vragen van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van eiseres geen sprake is. Zoals het college heeft toegelicht, worden de vragen over de inrichting van de woning van eiseres gesteld om duidelijkheid te verkrijgen over haar woonsituatie. Alleen een persoon die daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in een bepaalde woning heeft, kan de (soms zeer gedetailleerde) vragen beantwoorden. Deze vragen zijn noodzakelijk om tijdens het latere huisbezoek te controleren of eiseres tijdens het gesprek een juiste weergave van haar woonsituatie heeft verstrekt en daarmee of zij op het uitkeringsadres woonachtig zou kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze vragen daarmee aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de daarmee gemaakte inbreuk op het recht op privacy van eiseres gerechtvaardigd was. Dat de medewerkers van het college soms zeer kritische vragen stellen omdat de verklaring van eiseres niet overeenkomt met de bevindingen van het onderzoek, betekent verder niet dat zij niet openstonden voor de verklaring van eiseres. Tot slot is niet gebleken dat eiseres (door de gestelde vragen) tijdens het gesprek onder ontoelaatbare druk is gezet en zij daarom niet aan haar verklaring kan worden gehouden.
5.3.6.
Wat betreft de informatie die het college bij Bol.com heeft opgevraagd geldt dat het opvragen van gegevens bij verschillende bedrijven één van de onderzoeksmiddelen is die het college kan inzetten op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw. Daarmee is het opvragen van deze gegevens bij wet voorzien. Het college heeft ook dit onderzoeksmiddel ingezet om het recht op bijstand te controleren en daarmee is het ingezet met het gerechtvaardigde doel van het economisch welzijn van het land. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de inzet van dit middel bovendien een aanvaardbare inbreuk op het recht op privacy van eiseres. Op de bankafschriften van eiseres waren een aantal afschrijvingen te zien van Bol.com. Het college heeft in dit verband informatie over het bezorgadres terecht relevant gevonden voor de woon- en leefsituatie van eiseres. Het college heeft Bol.com daarbij verzocht om een overzicht van alle bestellingen vanaf 1 januari 2021 die zijn betaald vanaf de bankrekening van eiseres met de bijbehorende bezorg- en factuuradressen. Het college heeft Bol.com aldus niet (nadrukkelijk) gevraagd om welke producten eiseres heeft besteld. Verder heeft het college in bestreden besluit 1 overwogen het met eiseres eens te zijn dat de inhoud van de bestellingen niet relevant is. Het college heeft de inhoud van de bestellingen ook niet aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd, maar uitsluitend de informatie over het bezorgadres en over de locatie van het IP-adres waarmee de bestellingen zijn geplaatst. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de inzet van dit onderzoeksmiddel in strijd is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Heeft het college de bijstand terecht herzien, ingetrokken en teruggevorderd?
5.4.
Nu van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake is, heeft het college de onderzoeksbevindingen aan bestreden besluit 1 ten grondslag mogen leggen. Eiseres heeft niet gemotiveerd betwist dat het college op grond hiervan terecht concludeert dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar woonplaats op het uitkeringsadres had. Evenmin heeft eiseres betwist dat zij het college hier niet over heeft geïnformeerd. De schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw staat daarmee vast. Als gevolg van deze schending van de inlichtingenverplichting is het recht op bijstand vanaf 1 oktober 2020 niet vast te stellen. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw daarom verplicht om het recht op bijstand van eiseres te herzien, in te trekken en de betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen. Dat het college volgens eiseres laat lijken alsof sprake is van een gezamenlijke huishouding, maakt het voorgaande niet anders. Het college heeft het bestaan van een gezamenlijke huishouding namelijk niet aan de bestreden besluitvorming ten grondslag gelegd.
5.5.
Gelet op wat de rechtbank onder 5.3 tot en met 5.4 heeft overwogen, slaagt het betoog van eiseres niet.
De brutering van de terugvordering
5.6.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. De primaire besluiten 3 en 4 betreffen besluiten tot brutering van de netto-terugvordering van primair besluit 2. Met deze besluiten heeft het college primair besluit 2 gewijzigd. Het teruggevorderde bedrag is namelijk verhoogd met de bedragen aan afgedragen premies en loonbelasting. Dit betekent dat de primaire besluiten 3 en 4 besluiten zijn zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het college had het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 daarom mede gericht moeten achten tegen de primaire besluiten 3 en 4 en op dat bezwaar moeten beslissen in bestreden besluit 1. Hieruit volgt dat het college bestreden besluiten 2 en 3 onbevoegd heeft genomen. Het college heeft dit niet onderkend. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover daarbij niet is beslist op de bezwaren tegen de primaire besluiten 3 en 4. Verder zal de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 2 en 3 gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
5.7.
Om het geschil finaal te beslechten, zal de rechtbank de bezwaren tegen primaire besluiten 3 en 4 beoordelen. De gronden van eiseres tegen de primaire besluiten 3 en 4 betreffen een herhaling van de gronden tegen de primaire besluiten 1 en 2. Hiervoor heeft de rechtbank onder 5.1 tot en met 5.5 geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De rechtbank zal de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 3 en 4 daarom ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond voor zover het ziet op de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond voor zover daarbij niet mede is beslist op het bezwaar tegen de primaire besluiten 3 en 4. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1 in zoverre. De beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 zijn gegrond, omdat deze besluiten onbevoegd zijn genomen. De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluiten 2 en 3. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing in de plaats van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1 en bepaalt dat de bezwaren tegen de primaire besluiten 3 en 4 ongegrond zijn.
6.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze vergoeding bedraagt daarom € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 23/4237, SGR 23/5818 en SGR 23/5819 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 2 en 3;
- vernietigt bestreden besluit 1 voor zover daarbij niet is beslist op de bezwaren tegen primaire besluiten 3 en 4
- verklaart de bezwaren tegen primaire besluiten 3 en 4 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1;
- bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 150,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Participatiewet
Artikel 53a, eerste lid
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2333.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:297.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:263.
4.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.