ECLI:NL:RBDHA:2024:14656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.28160 en NL24.28162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 september 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 12 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 21 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de minister als de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen zullen behandelen. Eisers hebben echter niet voldoende aangetoond dat er in hun geval sprake is van bijzondere omstandigheden die dit beginsel weerleggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de capaciteitsproblemen in Frankrijk niet zodanig ernstig zijn dat er een reëel risico op schending van mensenrechten bestaat bij overdracht aan Frankrijk.

Daarnaast betogen eisers dat zij als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt op basis van hun medische klachten en leeftijd, en dat de minister aanvullende garanties van Frankrijk had moeten vragen. De rechtbank oordeelt echter dat de medische klachten van eisers niet ernstig genoeg zijn om hen als bijzonder kwetsbaar te kwalificeren. De rechtbank wijst ook het verzoek van eisers af om de behandeling van hun aanvragen onverplicht aan Nederland toe te wijzen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28160 en NL24.28162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres], v-nummer: [nummer 2], eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 12 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening NL24.28161 en NL24.28163, op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van de minister, eisers en hun gemachtigde deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk verzoeken om overname gedaan. Frankrijk heeft deze verzoeken aanvaard.
Mag de minister ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen dat de minister ten opzichte van Frankrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers verwijzen ter onderbouwing hiervan naar de AIDA-rapporten, update 2022 en update 2023. Uit deze rapporten blijkt dat in 2022 maar 58% en in 2023 59% van de personen die recht hebben op opvang ook daadwerkelijk opvang kregen. Ook blijkt dat in grote steden, zoals Lyon waar eisers naartoe zullen worden overgedragen, veel migranten waaronder asielzoekers op straat leven. Eisers menen dat met een dergelijk jarenlang bestaande structurele ondercapaciteit van opvang wel gesproken kan worden van een ‘aan het systeem gerelateerde tekortkoming’ op grond waarvan de minister niet langer kan vasthouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenkomst met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Frankrijk overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt. In de uitspraken van 9 oktober 2023 [4] en 27 februari 2024 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat uit het AIDA-rapport, update 2022 blijkt dat er capaciteitsproblemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM. Het AIDA-rapport, update 2023 maakt dit niet anders, omdat er geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk uit dit rapport naar voren komt. Het betoog van eisers dat met een dergelijk jarenlang bestaande structurele ondercapaciteit van opvang wel gesproken kan worden van een ‘aan het systeem gerelateerde tekortkoming’ slaagt dan ook niet. Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling blijkt namelijk niet dat het oordeel afhankelijk is van hoe lang de situatie voortduurt.
Zijn eisers bijzonder kwetsbaar?
6. Eisers betogen dat zij op grond van hun medische klachten in combinatie met hun hogere leeftijd als bijzonder kwetsbaar dienen te worden aangemerkt in de zin van het Tarakhel-arrest. [6] Zonder het verkrijgen van individuele garanties is niet zeker dat zij in Frankrijk toegang zullen hebben tot opvangvoorzieningen. Voor eiseres geldt dat zij vanwege stress last heeft van een hoge bloeddruk en een hoog cholesterol gehalte. Zij stelt in situaties van veel stress kans te lopen op een hartinfarct. Een overdracht naar Frankrijk zou haar veel stress bezorgen, nu zij in Frankrijk niemand kent en vreest geen opvang te krijgen. Voor eiser geldt dat hij beperkt mobiel is als gevolg van gescheurde kniepezen. Eiser vreest ook dat hij bij het uitblijven van opvang na aankomst in Frankrijk in grote problemen zal komen en zich niet staande zal kunnen houden.
6.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, als de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [7] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere personen die bijzonder kwetsbaar zijn, als aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdeling van belang kunnen zijn. De bewijslast dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [8]
6.2.
Het betoog van eisers slaagt niet. De minister stelt zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. De minister onderkent dat er sprake is van medische klachten bij eisers, maar stelt terecht dat deze klachten onvoldoende ernstig zijn om eisers aan te merken als bijzonder kwetsbaar. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Frankrijk geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen krijgen. Daarnaast is eiser 54 jaar en eiseres 51 jaar oud en maakt dus ook hun leeftijd hen niet bijzonder kwetsbaar, ook niet in combinatie met hun medische klachten. De autoriteiten in Frankrijk hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese regelgeving. De minister heeft er op de zitting terecht op gewezen dat indien er sprake is van bijzondere medische behoeften, de Franse autoriteiten hierover met toestemming van eisers over geïnformeerd kunnen worden op grond van artikel 31 en 32 van de Dublinverordening. De minister heeft daarom terecht overwogen dat er geen aanleiding is om voor eisers individuele garanties aan Frankrijk te vragen.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eisers betogen vervolgens dat de minister de behandeling van de asielaanvragen onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eisers is sprake van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eisers aan Frankrijk onevenredig hard is. Nederland is volgens eisers het meest aangewezen land om hun aanvraag te behandelen, nu zij al jarenlang in contact staan met de in Nederland gevestigde [kerk 1]. De problemen van eisers in hun land van herkomst zijn direct gerelateerd aan het contact met deze kerk. Eisers ontvangen sinds hun aankomst in Nederland materiële en mentale steun van de kerk, waardoor hun band verder gegroeid is. Eisers hebben ook een eigen verklaring en een verklaring van de [kerk 2] over hun geloofsovertuiging toegevoegd. Op de zitting hebben eisers nog toegelicht dat Nederland om proces-economische het meest aangewezen land is, omdat hun asielrelaas ziet op problemen in Iran als gevolg met hun banden met de [kerk 1] en alle verklaringen hierover van de kerk in het Nederlands kunnen worden overgelegd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen concluderen dat in het geval van eisers geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eisers en hun wil om deel uit te maken van de kerkgemeenschap in Nederland, kan dit niet gekwalificeerd worden als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers hebben zelf aangegeven dat zij ook in Frankrijk de mogelijkheid hebben om hun geloof te belijden. De minister stelt zich redelijkerwijs op het standpunt dat het contact met de [kerk 1] ook op afstand vanuit Frankrijk kan worden voortgezet. Wat betreft het betoog van eisers dat Nederland om proces-economische redenen het meest aangewezen land is om de asielaanvragen te behandelen, overweegt de rechtbank dat dit niet is onderbouwd en dat het mogelijk is de verklaringen van de kerk te vertalen naar het Frans.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr.D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
4.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
5.ABRvS 27 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2024:788, in combinatie gelezen met Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 6 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2868.
6.EHRM 4 november 2014 , ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 Tarakhel t. Zwitserland.
7.ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806.
8.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.