Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaken tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer 1], eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.D. Steenbeek, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 september 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 12 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 21 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de minister als de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen zullen behandelen. Eisers hebben echter niet voldoende aangetoond dat er in hun geval sprake is van bijzondere omstandigheden die dit beginsel weerleggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de capaciteitsproblemen in Frankrijk niet zodanig ernstig zijn dat er een reëel risico op schending van mensenrechten bestaat bij overdracht aan Frankrijk.
Daarnaast betogen eisers dat zij als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt op basis van hun medische klachten en leeftijd, en dat de minister aanvullende garanties van Frankrijk had moeten vragen. De rechtbank oordeelt echter dat de medische klachten van eisers niet ernstig genoeg zijn om hen als bijzonder kwetsbaar te kwalificeren. De rechtbank wijst ook het verzoek van eisers af om de behandeling van hun aanvragen onverplicht aan Nederland toe te wijzen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.