ECLI:NL:RBDHA:2024:1442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 14 december 2023 afgewezen, met als reden dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 31 januari 2024 is behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 17 augustus 2023 een asielaanvraag in Kroatië heeft ingediend. Nederland heeft op 9 oktober 2023 Kroatië verzocht om eiser terug te nemen, en door het uitblijven van een tijdige reactie is er op 24 oktober 2023 een fictief claimakkoord ontstaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Kroatië vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat hij slachtoffer is geweest van politiegeweld en pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn rechten in Kroatië niet gewaarborgd zijn.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Kroatië aan zijn verplichtingen voldoet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank wijst het beroep af en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2023 niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.39203.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
1.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 17 augustus 2023 een verzoek om internationale bescherming in Kroatië heeft gedaan. Op grond van de Dublinverordening heeft Nederland op 9 oktober 2023 daarom de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen. Kroatië heeft niet tijdig gereageerd waardoor er op 24 oktober 2023 een fictief claimakkoord is ontstaan.
2.1.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Sinds 24 oktober 2023 staat de verantwoordelijkheid van Kroatië vast.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat hij in Kroatië tweemaal slachtoffer is geworden van een
pushback. Eiser heeft verklaard dat hij een eerste maal is uitgezet zonder dat hij een asielaanvraag heeft kunnen indienen, dat hij door de politie is mishandeld en dat hem kosten in rekening zijn gebracht voor zijn
forced removal. Eiser heeft verder gesteld dat hij na een tweede inreis is aangehouden, dat zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en dat hem is verzocht het land te verlaten. Volgens eiser zijn er meer voorbeelden van mensonterende behandelingen door de Kroatische autoriteiten en kan van hem niet worden verwacht dat hij terugkeert naar Kroatië omdat hij pushbacks heeft ondergaan. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waarbij de beroepen gegrond zijn verklaard. [1] Dit geldt temeer omdat het interstatelijke vertrouwensbeginsel ondeelbaar is en de prejudiciële vragen die hierover zijn gesteld van belang zijn voor eisers zaak. [2] Daarnaast heeft eiser onvertaalde Kroatische stukken overgelegd en gesteld dat verweerder deze ten onrechte niet heeft betrokken, omdat eiser veronderstelt dat verweerder ambtshalve met de inhoud bekend is, dan wel omdat uit de gedeeltelijke Engelse vertaling blijkt dat aan eiser op 11 augustus 2023 kosten in rekening zijn gebracht in verband met zijn
forced removal.Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij een oom en een neef in Nederland heeft die voor hem garant kunnen staan, dat hij van hen in bepaalde mate afhankelijk is en dat hij in Nederland aanwezig wil zijn bij de strafrechtelijke procedure naar aanleiding van zijn mishandeling in Nederland. Verweerder had gelet op het voorgaande en het fictieve claimakkoord, individuele garanties aan Kroatië moeten vragen dat eiser wordt toegelaten tot de asielprocedure, dan wel eisers asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor behandeling van de asielaanvraag gaat verweerder uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Handvest van de Europese Unie (Handvest). Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening eerst sprake zijn indien ernstig moet worden gevreesd dat de tekortkomingen resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. In dit kader moeten de tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [3]
4.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat niet gebleken is dat Dublinclaimanten te vrezen hebben voor pushbacks. [4] Verweerder heeft met onderzoek de twijfel hierover weggenomen en de ABRvS heeft de informatie van de Kroatische autoriteiten beschouwd als een uitdrukkelijke bevestiging dat zij Dublinclaimanten zullen opnemen in de nationale asielprocedure. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in recente uitspraken. [5]
4.3.
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om van het oordeel van de ABRvS af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat Kroatië in zijn geval de verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij als Dublinterugkeerder een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling bij overdracht aan Kroatië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder te maken zal krijgen met pushbacks bij overdracht naar Kroatië. Dat eiser eerder mogelijk slachtoffer is geweest van een pushback na een illegale inreis is daartoe onvoldoende. Ook door het fictieve claimakkoord is gegarandeerd dat de Kroatische autoriteiten het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in het betoog dat verweerder hiertoe om individuele garanties had moeten verzoeken. Evenmin volgt de rechtbank eiser in de verwijzing naar de voornoemde verschillende uitspraken van deze rechtbank, omdat in de uitspraken van zittingsplaats Haarlem ook is uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en omdat de prejudiciële vragen van zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch nog niet zijn beantwoord. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 8 september 2022, waarin is geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen af te wachten. [6] De rechtbank volgt eiser ten slotte niet in de stelling dat verweerder de onvertaalde stukken ten onrechte niet heeft betrokken, dan wel hiermee ambtshalve bekend moet worden geacht, omdat eiser geen vertaling heeft overgelegd. Voor zover hieruit blijkt dat eiser eerder kosten in verband met een
forced removalin rekening zijn gebracht, doet dit niet af aan het voorgaande.
4.4.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten bij de behandeling hun verdragsverplichtingen en verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht zullen naleven. Als eiser problemen ervaart met toegang tot de asielprocedure of indien hij andere problemen ervaart, dient hij zich daarover te beklagen bij de daartoe geëigende instanties in Kroatië, dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
5. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Deze omstandigheden zijn kenbaar en in onderlinge samenhang in de beoordeling betrokken en eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom die beoordeling onjuist is. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser zich in de strafrechtelijke procedure naar aanleiding van een mishandeling in Nederland kan laten vertegenwoordigen en dat eiser zelf heeft verklaard niet afhankelijk te zijn van zijn familieleden in Nederland. Verweerder heeft in deze omstandigheden daarom geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de aanvraag aan zich te trekken en heeft deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085 en van 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20308.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
3.Zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.
5.Zie onder meer de uitspraken van 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1, en 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:177.