ECLI:NL:RBDHA:2024:14340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL23.6130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van aanvragen om wijziging van verblijfsdoel door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een gezin van Sierra Leoonse nationaliteit beoordeeld tegen de afwijzing van hun aanvragen om wijziging van hun verblijfsvergunning naar een ander verblijfsdoel. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen zijn afgewezen omdat de diplomatieke verblijfskaarten van de eisers niet gelijkgesteld kunnen worden met een geldige verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De minister heeft de aanvragen afgewezen op basis van het mvv-vereiste, waarbij de eisers niet zijn vrijgesteld van deze verplichting. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van een van de kinderen, [eiser 5], en de risico's die de andere kinderen lopen bij terugkeer naar Sierra Leone, zoals de dreiging van besnijdenis. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt niet deugdelijk is en dat de aanvragen opnieuw beoordeeld moeten worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen 12 weken opnieuw op het bezwaar van eisers beslist. De rechtbank wijst ook op de noodzaak om de aanvragen van elk gezinslid afzonderlijk te beoordelen, gezien de verschillende omstandigheden en belangen van de gezinsleden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , v-nummer: [nummer 1] ,

[eiser 2] ,v-nummer: [nummer 2] ,
[eiser 3] ,v-nummer: [nummer 3] ,
[eiser 4]v-nummer: [nummer 4] ,
[eiser 5]v-nummer: [nummer 5] ,
[eiser 6], v-nummer: [nummer 6] ,
[eiser 7] ,v-nummer: [nummer 7] ,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om wijziging van een geldige verblijfsvergunning naar een ander verblijfsdoel, namelijk het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’ ( [eiser 6] ) en ‘familie en gezin’ (de overige eisers). De minister heeft de aanvragen met het primaire besluit van 21 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 februari 2023 heeft de minister het bezwaar dat eisers tegen dat besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben een reactie op dit verweerschrift gegeven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd
.Het bestreden besluit is namelijk op meerdere onderdelen onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Aan de hand van de beroepsgronden van eisers legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Voordat zij de beroepsgronden bespreekt, geeft de rechtbank eerst weer wat aan de onderhavige aanvragen voorafging en waarom eisers deze aanvragen hebben ingediend (onder 4 tot en met 4.2). Vervolgens gaat de rechtbank in op de besluitvorming die hangende deze procedure heeft plaatsgevonden vanwege de medische situatie van [eiser 5] en wat dat voor dit beroep betekent (onder 5 tot en met 7). De rechtbank schetst daarna kort de kern van het geschil zoals dat bestond (onder 8). Dan volgt een uiteenzetting van de bestreden besluitvorming en het standpunt in het verweerschrift (onder 9 tot en met 11), het gewijzigde standpunt dat de minister op de zitting heeft ingenomen (onder 12) en wat dat betekent voor het beroep (onder 12.1 en 12.3). Vervolgens gaat de rechtbank over tot de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van eisers, namelijk of de minister kon volstaan met één besluit voor alle gezinsleden (onder 13 en 13.1), of de minister de juiste toetsingsvolgorde heeft gehanteerd (onder 14 tot en met 14.2), of eisers moeten beschikken over een geldige mvv (onder 15 met 15.2) en of eisers hadden moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste (onder 16 tot en met 18.1) Tot slot volgt er een eindconclusie (onder 19).
3.2.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat aan de aanvragen vooraf ging en waarom de aanvragen zijn ingediend
4. Eisers hebben de Sierra Leoonse nationaliteit. Zij behoren tot een (samengesteld) gezin. De vader, [eiser 1] , is Nederland op 2 juli 2017 ingereisd. Zijn echtgenote, [eiser 2] , en hun biologische kinderen, [eiser 5] en [eiser 4] , volgden op 23 juli 2017. [eiser 3] , [eiser 1] biologische zoon uit een eerdere relatie, is Nederland op 8 mei 2018 ingereisd en [eiser 2] ’s biologische zoon uit een eerdere relatie, [eiser 7] , volgde op 20 januari 2019. Dochter van [eiser 1] en [eiser 2] , [eiser 6] , is in Nederland geboren.
Eisers zijn vanwege de werkzaamheden van [eiser 1] voor de Verenigde Naties (VN) door het ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een document voor geprivilegieerden (een diplomatieke verblijfskaart) op basis van het Verdrag van Wenen, geldig tot 2 april 2022.
Toen het einde van het dienstverband van [eiser 1] in zicht kwam, waarmee de grondslag voor het verblijf van eisers in Nederland zou komen te vervallen, hebben eisers de onderhavige aanvragen om wijziging van hun verblijfsvergunning naar een ander verblijfsdoel ingediend. Voor [eiser 6] is gevraagd om wijziging naar het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’. Voor de overige gezinsleden is gevraagd om wijziging naar het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor verblijf bij [eiser 6] , als zijnde referente.
4.1.
Eisers woonden op het moment van de aanvraag samen en voorzagen in hun eigen levensonderhoud. De aanvragen zijn als volgt toegelicht:
- [eiser 6] loopt bij terugkeer een reëel risico op besnijdenis. Dit vormt een objectieve
belemmering om het privé- en gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen. [eiser 6] gaat naar Kinderopvang [naam kinderopvang] .
  • [eiser 1] is in het bezit van een verblijfsdocument vanwege zijn werk voor de VN in [plaats 1] . Hoewel aan dit dienstverband een einde komt, heeft een uitzendbureau zich bereid verklaard hem in dienst te nemen zodra hij een werkvergunning heeft. [eiser 1] is actief voor [organisatie 1] in [plaats 1] .
  • [eiser 2] staat onder medische behandeling in het [ziekenhuis] voor de gevolgen van besnijdenis. Zij heeft onderwijs gevolgd in de Nederlandse taal en was werkzaam voor de Franse ambassade in [plaats 1] . Vanwege het verstrijken van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning, is haar dienstverband (tijdelijk) gestopt. De Franse ambassade heeft zich bereid verklaard [eiser 2] opnieuw in dienst te nemen. [eiser 2] is actief voor [organisatie 2] in [plaats 1] .
  • [eiser 5] volgt onderwijs aan [school 1] .
  • [eiser 4] volgt onderwijs aan [school 2] in [plaats 1] . Hij voetbalt bij [voetbalclub] .
  • [eiser 3] heeft in Nederland gewerkt.
  • [eiser 7] heeft in Nederland gewerkt. Vanwege het verstrijken van de geldigheidsduur
van zijn verblijfsvergunning heeft hij zijn werkzaamheden moeten beëindigen. Hij volgt onderwijs aan [school 3] in [plaats 2] .
Eisers betogen bij de aanvragen dat zij niet hoeven te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Daartoe wijzen zij er (op dat moment) op dat tijdig is verzocht om wijziging van de beperking van de verleende verblijfsvergunning [2] en zij in aanmerking komen voor voortgezet verblijf. [3]
4.2.
[eiser 1] heeft Nederland verlaten om te gaan solliciteren in de Verenigde Staten (VS). [4] Hij heeft nog contact met (een aantal van) zijn gezinsleden.
Besluitvorming naar aanleiding van de medische situatie van [eiser 5]
5. Op 7 december 2022 is voor [eiser 5] een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 22 december 2022 heeft de minister deze aanvraag ingewilligd en aan [eiser 5] uitstel van vertrek verleend voor de duur van één jaar (van 7 december 2022 tot 7 december 2023). De reden hiervoor is dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 21 december 2022 blijkt dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en dat het niet mogelijk is om informatie over de beschikbaarheid van medische behandeling in Sierra Leone te verkrijgen. Daardoor is sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen als bedoeld in paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Het verlenen van uitstel van vertrek heeft tot gevolg dat [eiser 5] voor de duur van het verleende uitstel van vertrek rechtmatig verblijf heeft.
Aan de gezinsleden van [eiser 5] is op grond van paragaaf A3/7.1.2. van de Vc 2000 (ook) uitstel van vertrek verleend. [5]
6. Op 9 oktober 2023 [6] is voor [eiser 5] een aanvraag ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’.
Bij besluit van 6 november 2023 heeft de minister deze aanvraag ingewilligd en aan [eiser 5] voor dat verblijfsdoel een verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur van 7 december 2023 tot 7 december 2028.
6.1.
Op 6 december 2023 hebben [eiser 2] , [eiser 4] , [eiser 6] , [eiser 3] en [eiser 7] aanvragen ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [eiser 5] .
Bij besluiten van 20 december 2023 en 25 januari 2024 heeft de minister deze aanvragen ingewilligd en is aan hen voor dat doel een verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur van 7 december 2023 tot 7 december 2028, met de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid niet toegestaan’.
Is er procesbelang?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat, ondanks dat aan eisers (met uitzondering van [eiser 1] ) met ingang van 7 december 2023 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, zij belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De datum waarop de onderhavige aanvragen zijn ingediend, is namelijk gelegen voor de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunningen. In een eventuele eerdere ingangsdatum, is een belang gelegen. [7] Verder zou naar de stelling van eisers een verschil kunnen zijn gelegen in de arbeidsmarktaantekening die aan de verblijfsvergunningen is gekoppeld. Op dit moment mogen [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 7] niet werken.
Kern van het geschil (voor aanvang van de zitting)
8. Eisers hebben verzocht om wijziging van een (volgens hen) geldige verblijfsvergunning naar een ander verblijfsdoel. De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet afgewezen om de reden dat een vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. [8] In het geval van eerste toelating geldt wel het vereiste dat de vreemdeling moet beschikken over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is gevraagd. [9] In geschil is of eisers moeten beschikken over een geldige mvv en, als dat het geval is, of de minister eisers met ingang van de dag van de aanvragen had moeten vrijstellen van dat vereiste. [10]
Wat heeft de minister beslist en wat heeft hij daaraan ten grondslag gelegd?
Primaire besluit
9. De minister heeft de aanvragen bij het primaire besluit afgewezen omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv en zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het vereiste om daarover te beschikken. [11] Samengevat weergegeven heeft de minister dat als volgt toegelicht.
De diplomatieke verblijfskaarten van eisers zijn geen verblijfsvergunningen. Dit document voor geprivilegieerden, dat wordt afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken op basis van het Verdrag van Wenen, kan ook niet worden gelijkgesteld met een geldige verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van de Vw 2000. Dit betekent ook dat eisers ten tijde van de aanvragen geen verblijfsrecht hebben dat kan worden gewijzigd naar een ander verblijfsdoel. [12] Dat betekent dat eisers een mvv moeten hebben.
Eisers worden niet vrijgesteld van het mvv-vereiste. [eiser 2] wordt niet om medische redenen vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat er onvoldoende bewijsstukken van haar medische situatie zijn overgelegd, waardoor het BMA niet om advies is gevraagd. Dat betekent dat de medische situatie van [eiser 2] niet bij de besluitvorming is betrokken. [13] Ook in het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op uitoefening van gezins- en privéleven is geen reden gelegen om eisers vrij te stellen van het vereiste om over een geldige mvv te beschikken. Uitzetting van eisers is namelijk niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [14] Tot slot is niet gebleken dat terugkeer naar Sierra Leone voor het aanvragen van mvv voor eisers van onredelijke hardheid is, zodat zij ook niet om die reden worden vrijgesteld van dit vereiste. Eisers komen verder niet in aanmerking voor ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Er bestaat ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van de van toepassing zijnde beleidsregels, aldus de minister.
Bestreden besluit
10. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Dat heeft de minister als volgt gemotiveerd.
10.1.
[eiser 5] wordt op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 vanwege haar medische situatie alsnog vrijgesteld van het vereiste om over een geldige mvv te beschikken. Indien zij na het verstrijken van de termijn van het uitstel van vertrek nog steeds aan Nederland is gebonden vanwege haar medische situatie, dan kan zij een medische verblijfsvergunning aanvragen. Dat is voor nu dan ook geen reden om [eiser 5] een verblijfsvergunning te geven op grond van artikel 8 van het EVRM.
10.2.
De andere eisers worden niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
10.2.1.
De minister handhaaft zijn standpunt, en de daaraan ten grondslag gelegde motivering, dat en waarom de diplomatieke kaarten geen verblijfsvergunning in de zin van de Vw 2000 zijn, en daarmee ook niet kunnen worden gelijkgesteld. Er is dus sprake van eerste toelating, zodat voor de onderhavige aanvraag een mvv is vereist. De situatie als aan de orde in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 augustus 2021 [15] is niet gelijk of vergelijkbaar met de zaak van eisers. De prejudiciële vraag in die zaak heeft alleen betrekking op de vraag of een diplomatieke kaart een verblijfstitel is in de zin van de Dublinverordening, terwijl de Dublinverordening hier niet van toepassing is.
10.2.2.
[eiser 4] en [eiser 6] worden niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, dan wel onder k, van het Vb 2000 omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van dat artikel.
10.2.3.
Eisers worden ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Hoewel eisers privéleven in Nederland hebben opgebouwd, is hun uitzetting niet in strijd met het door dit artikel beschermde recht op eerbiediging van dit privéleven. De reden hiervoor is dat de belangenafweging die in dat kader is gemaakt, in hun nadeel uitvalt. [16] De minister heeft (onder meer) in het nadeel van eisers betrokken dat sprake is van eerste toelating, omdat zij nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000. Van inmenging in het privéleven is daarom geen sprake. Daardoor is de uitgangspositie van eisers in de belangenafweging minder sterk. In het voordeel van eisers is betrokken dat zij, gelet op de geprivilegieerde status, van [eiser 1] in Nederland mochten verblijven en in die periode banden met Nederland mochten aangaan, wat zij ook gedaan hebben. De minister stelt daar echter in het nadeel van eisers tegenover dat het voor geprivilegieerden kenmerkend is dat zij regelmatig verhuizen en dan weer terugkeren naar hun land van herkomst. Omdat de status van [eiser 1] tijdelijk van aard was, hebben eisers er niet van mogen uitgaan dat zij altijd privé- en gezinsleven in Nederland zouden mogen uitoefenen. Verder is in het voordeel van eisers betrokken dat [eiser 5] op dit moment aan Nederland is gebonden vanwege medische behandeling. Daar stelt de minister echter tegenover dat, vanwege het verleende uitstel van vertrek, het gezin nu niet bedreigd wordt met uitzetting. Ook is de medische behandeling van [eiser 5] niet in gevaar. In de medische situatie van [eiser 5] wordt geen reden gezien om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. In het nadeel van eisers is bij de belangenafweging betrokken dat [eiser 5] , [eiser 4] en [eiser 6] met hun ouders kunnen terugkeren naar Sierra Leone en daar hun gezins- en privéleven voortzetten. Zij kunnen daar samen gaan wonen. De kinderen kunnen er naar school. Vriendschappen kunnen opnieuw worden aangegaan of weer worden opgepakt. Daarbij is doorslaggevend dat [eiser 5] , [eiser 4] en [eiser 6] nog niet dusdanig in Nederland zijn geworteld dat dat niet van hen kan worden verlangd. Ook wordt in het nadeel van eisers meegewogen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het privé- en gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen. De enkele stelling dat [eiser 6] een reëel risico loopt in Sierra Leone te worden besneden, waartegen haar ouders haar niet kunnen beschermen, is onvoldoende om een objectieve belemmering aan te nemen. Er zijn geen bewijsstukken ingebracht die deze stelling onderbouwen. Het is bovendien de verantwoordelijkheid van de ouders om [eiser 6] in Sierra Leone tegen besnijdenis te beschermen, zoals zij eerder ook [eiser 5] daartegen hebben beschermd. Niet is aangetoond of anderszins gebleken dat de ouders daartoe niet in staat zijn. Ook de stelling dat er in Sierra Leone een risico bestaat op ontvoering van de kinderen omdat de ouders in Europa zijn geweest, is niet onderbouwd. Als eisers bij terugkeer naar Sierra Leone problemen verwachten, kunnen zij daartoe een asielaanvraag indienen, aldus de minister. Verder weegt zwaar in het nadeel van eisers dat van een situatie als bedoeld in Werkinstructie 2020/16, met betrekking tot vreemdelingen die op jonge leeftijd naar Nederland zijn gebracht of hier zijn geboren, geen sprake is, maar juist sprake is van een situatie waarin ouders zich zonder verblijfsvergunning in Nederland bevinden en zouden kunnen meeprofiteren van een eventuele verblijfsvergunning aan de kinderen. Ook wordt zwaar in het nadeel in de belangenafweging betrokken dat [eiser 1] Nederland uit eigen beweging heeft verlaten om zich in de VS te vestigen. Dit doet ernstig afbreuk aan zijn binding met Nederland en betekent ook dat hij op dit moment geen privé- of gezinsleven uitoefent in Nederland en de facto niet met uitzetting wordt bedreigd. Tot slot is in de belangenafweging – in het nadeel – van [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 7] betrokken dat zij een aanzienlijk sterkere band met Sierra Leone hebben dan met Nederland. Zij zijn geboren en opgegroeid in Sierra Leone en hebben daar het grootste deel van hun leven gewoond, gewerkt en/of een opleiding genoten. Dat maakt dat zij bekend zijn met de taal, cultuur en gewoontes van Sierra Leone. Zij kunnen hun privé- en gezinsleven in Sierra Leone voortzetten. Van het gezin kan dan ook worden verlangd dat zij terugkeren naar Sierra Leone. Opgebouwde banden in Nederland kunnen op afstand of via bezoeken over er weer worden onderhouden. Van schending van het recht op eerbiediging voor gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is evenmin sprake omdat het besluit niet leidt tot (voortdurende) scheiding van gezinsleden. De aanvraag van alle gezinsleden wordt afgewezen en geen van de gezinsleden heeft op een andere grond rechtmatig verblijf. Het hele gezin moet Nederland verlaten, zodat het weigeren van verblijf niet leidt tot een inbreuk op het recht op respect voor gezinsleven.
10.2.4.
Het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan eisers is volgens de minister niet onredelijk hard. De minister verwijst daarvoor naar de belangenafweging. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat daarom geen aanleiding.
10.3.
Eisers komen ook niet in aanmerking voor ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning. Omdat niet is voldaan aan de (financiële) voorwaarden van artikel 3.46 van het Vb 2000 en paragraaf B8/9 van de Vc 2000, komt [eiser 5] niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Tot slot bestaat er volgens de minister geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvragen in te willigen met toepassing van artikel 4:84 van de Awb. Wel hebben of krijgen alle gezinsleden op grond van paragaaf A3/7.1.2. van de Vc 2000 uitstel van vertrek vanwege het aan [eiser 5] verleende uitstel van vertrek. Op eisers rust de plicht om, na afloop van het uitstel van vertrek, het grondgebied van de lidstaten verlaten, waarbij [eiser 1] al heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting, aldus de minister.
11. De minister stelt zich, in aanvulling op het bestreden besluit, in het verweerschrift op het standpunt dat terecht in het nadeel van eisers in de belangenafweging is betrokken dat zij niet eerder rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad. Er is geen sprake van inmenging in het gezinsleven wanneer geen van de gezinsleden rechtmatig verblijf heeft. [17] Ook is de aard van het eerder verleende verblijfsrecht wel degelijk relevant. [18] Het minste gewicht in het voordeel van de vreemdeling wordt toegekend aan eerder tijdelijk verblijf omdat de vreemdeling er dan niet op mocht vertrouwen dat het verblijf in Nederland kon worden voortgezet. Dat eisers banden met Nederland hebben opgebouwd is bovendien in het voordeel van eisers meegewogen in de belangenafweging. Verder is [eiser 5] vrijgesteld van het mvv-vereiste op medische gronden en niet op grond van artikel 8 van het EVRM, maar is wel de inhoudelijke beoordeling gemaakt of sprake is van inmenging als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De belangen van [eiser 5] en de andere kinderen, zijn voldoende bij de beoordeling betrokken. Een verwijzing naar de algemene situatie in Sierra Leone kan verder niet slagen omdat niet is aangetoond dat in de algemene omstandigheden voor eisers persoonlijk een belemmering is gelegen. [19] Verder is terecht het standpunt ingenomen dat het eisers vrij staat een asielaanvraag in te dienen als zij menen gevaar te lopen in Sierra Leone. Hoewel asielgerelateerde gronden een rol spelen in het kader van de beoordeling of sprake is van objectieve belemmeringen om het gezins- en/of privéleven in het land van herkomst uit te oefenen, zijn de verklaringen die eisers in dit verband hebben afgelegd onvoldoende om deze in deze procedure volledig op aannemelijkheid te beoordelen. Als asielgerelateerde gronden nader onderzoek vergen naar het asielrelaas of de situatie in het land van herkomst, is de asielprocedure daarvoor de geëigende procedure. [20] Dat is hier het geval.
Voortschrijdend inzicht van de minister; het beroep is daarom gegrond
12. De minister heeft op de zitting te kennen gegeven dat, anders dan in de bestreden besluitvorming (en het verweerschrift) is geconcludeerd, niet alleen [eiser 5] vanwege het verleende uitstel van vertrek om medische redenen is vrijgesteld van de eis om over een geldige mvv te beschikken. Deze vrijstelling geldt ook voor de rest van de gezinsleden. Daarbij heeft de minister verduidelijkt dat de vrijstelling van het mvv-vereiste niet geldt vanaf het moment van de aanvraag (16 december 2021), maar vanaf het moment dat aan [eiser 5] uitstel van vertrek is verleend (7 december 2022). Verder handhaaft hij het inhoudelijke standpunt over de aanvraag zoals dat in de bestreden besluitvorming is neergelegd.
De minister heeft verder aangegeven dat de aanvraag van eisers, nu zij worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Zij komen echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De minister verwijst daarvoor naar de inhoud van het bestreden besluit; de voorwaarden voor een verblijfsvergunning en voor een mvv zijn namelijk dezelfde.
12.1.
Niet in geschil is dat eisers, ondanks de vrijstelling van het mvv-vereiste per 7 december 2022, nog altijd een belang hebben bij deze beroepsprocedure. Zij hebben namelijk belang bij de beantwoording van de vraag of over de periode van 16 december 2021 tot 7 december 2022 terecht het mvv-vereiste is tegengeworpen, en eisers dus niet al eerder dan 7 december 2022 van het mvv-vereiste hadden moeten worden vrijgesteld. Ook hebben zij belang bij de beantwoording van de vraag of de aanvragen vanaf het moment dat het mvv-vereiste niet langer wordt tegengeworpen, terecht zijn afgewezen.
12.2.
Het voorgaande betekent al dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de overige beroepsgronden beoordelen in het licht van de vraag of er redenen zijn om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
12.3.
Die vraag beantwoordt de rechtbank alleen al om de volgende reden negatief. De aanvraag van [eiser 6] betreft, anders dan die van de andere gezinsleden, een aanvraag om wijziging van een geldige verblijfsvergunning naar een ander verblijfsdoel, namelijk het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’. Voor zover de minister de aanvragen van de andere eisers inhoudelijk gezien op inwilligbaarheid heeft beoordeeld, heeft hij dat voor de aanvraag van [eiser 6] niet (kenbaar) gedaan. Uit de besluitvorming volgt enkel dat de minister heeft beoordeeld of in artikel 8 van het EVRM een reden is gelegen om de aanvraag van [eiser 6] in te willigen. Dat is niet de beoordeling van de aanvraag die [eiser 6] heeft gedaan. Voor de volledigheid en om proceseconomische redenen gaat de rechtbank hierna in op wat eisers (verder) hebben aangevoerd.
Beoordeling van de overige beroepsgronden
Kon de minister volstaan met één besluit voor alle gezinsleden?
13. Eisers voeren allereerst aan dat zij afzonderlijke aanvragen hebben ingediend met elk een eigen toetsingskader, zodat de minister was gehouden om afzonderlijke besluiten
te nemen. Het besluit is reeds hierom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
13.1.
De beroepsgrond faalt. Het enkele feit dat alle aanvragen zijn afgedaan in één besluit maakt niet dat het besluit alleen al om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet geen wettelijke bepaling zich tegen een dergelijke werkwijze. Ook niet als de aard van de aanvragen een andere is. Bovendien ligt in beroep niet de primaire beslissing ter beoordeling voor maar de beslissing op bezwaar. Niet valt in te zien waarom de minister een aparte beslissing op bezwaar had moeten nemen voor elk gezinslid aangezien eisers samen één bezwaarschrift hebben ingediend.
Heeft de minister de juiste toetsingsvolgorde gehanteerd?
14. Eisers betogen dat de toetsingsvolgorde die de minister heeft gehanteerd, door eerst te toetsen aan het mvv-vereiste en dit tegen te werpen en niet (eerst) een inhoudelijke beoordeling van artikel 8 van het EVRM te maken, Unierechtelijk niet is toegestaan. Eisers verwijzen naar artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [21]
14.1.
Dit wordt door de minister betwist. Hij stelt zich op het standpunt dat hij het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Voordat is beoordeeld of eisers van het mvv-vereiste konden worden vrijgesteld, is beoordeeld of zij een mvv nodig hadden en, zo ja, of zij in het bezit waren van een mvv. Bovendien is een toetsing verricht aan zowel artikel 8 van het EVRM als aan het mvv-vereiste. De Gezinsherenigingsrichtlijn is niet op eisers van toepassing omdat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Het betoog dat niet eerst aan het mvv-vereiste had mogen worden getoetst, kan daarom volgens de minister niet slagen.
14.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers hebben niet onderbouwd waarom de minister in dit geval een onjuiste toetsingsvolgorde heeft gehanteerd. Dat dat zo is, is de rechtbank ook niet gebleken. Bovendien – en nog los van de vraag of de Gezinsherenigingsrichtlijn hier van toepassing is – volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat het stellen van het mvv-vereiste niet in strijd is met het doel en nuttig effect van deze richtlijn en evenmin met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, maar dat de omstandigheden van het geval kunnen vorderen dat toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. [22] Dit laatste komt later in de uitspraak nog aan de orde.
Moeten eisers beschikken over een geldige mvv?
15. Eisers betogen dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij moeten beschikken over een geldige mvv. Er is namelijk sprake van voortzetting van verblijf in Nederland. De minister heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd dat in hun geval sprake is van eerste toelating. Hierbij verwijzen eisers naar de conclusie van Advocaat-Generaal Collins van 9 maart 2023 over de vraag of een diplomatieke kaart een verblijfstitel is in het kader van de Dublinverordening. [23] Unierechtelijke termen moeten volgens eisers uniform worden uitgelegd.
15.1.
De minister handhaaft zijn standpunt dat de geprivilegieerdenstatus van eisers niet maakt dat zij niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. Dit verblijfsrecht vormt geen verblijfsvergunning in de zin van de Vw 2000 en daarmee is in die zin sprake van eerste toelating. De verwijzing naar de conclusie van Advocaat-Generaal Collins leidt de minister niet tot een ander standpunt omdat die betrekking heeft op overnameverzoeken in het kader van de Dublinverordening. Dat de Advocaat-Generaal diplomatieke visa ziet als een verblijfsrecht in de zin van Dublinverordening, wil niet zeggen dat dit een verblijfsrecht is in de zin van de Vw 2000, aldus de minister.
15.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens rechtspraak van de Afdeling is verblijf op grond van een status als geprivilegieerde geen rechtmatig verblijf in de zin van de Vw 2000. Deze status wordt namelijk niet in de limitatieve opsomming van artikel 8 van de Vw 2000 vermeld als grond voor of omstandigheid waaronder sprake is van rechtmatig verblijf in de zin van de Vw 2000. [24] De diplomatieke kaart van eisers bood hen wel een recht om in Nederland te verblijven op grond van het Verdrag van Wenen maar het was geen verblijfsrecht als bedoeld in de Vw 2000 of een daarmee gelijk te stellen verblijfsrecht en onmiddellijk voorafgaand aan de aanvragen had geen van de gezinsleden wel zo’n verblijfsrecht. Dat betekent dat eisers geen vreemdelingen zijn die tijdig een aanvraag hebben ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning (als bedoeld in de Vw 2000) en die op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet in het bezit hoeven te zijn van een geldige mvv. De minister heeft de aanvragen van eisers daarom terecht aangemerkt als aanvragen om eerste verblijfsaanvaarding als bedoeld in de Vw 2000. Om die reden moeten zij voldoen aan alle op grond van deze wet gestelde voorwaarden, waaronder het mvv‑vereiste. Het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2023 [25] , waaraan de conclusie van Advocaat-Generaal Collins van 9 maart 2023 vooraf ging, leidt niet tot een ander oordeel. Dit arrest is naar het oordeel van de rechtbank alleen relevant als Unierecht wordt toegepast. Niet is gebleken dat daarvan in deze (ten tijde van de aanvraag) puur nationaalrechtelijke kwestie, sprake is.
Vrijstelling mvv-vereiste: artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b en k, van het Vb 2000
16. Eisers hebben op de zitting te kennen gegeven dat zij de beroepsgronden die zien op de weigering om [eiser 6] en [eiser 4] (en [eiser 5] ) vrij te stellen van het mvv-vereiste vanwege het bepaalde in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b en onder k, van het Vb 2000, niet langer handhaven. Deze beroepsgrond zal de rechtbank dan ook niet beoordelen.
Vrijstelling mvv-vereiste: artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 (artikel 8 van het EVRM)
17. Eisers betogen verder dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging, die in dit verband is verricht, in hun nadeel uitvalt. Zo is volgens eisers ten onrechte bij de belangenafweging betrokken dat sprake zou zijn van eerste toelating en dat daarom van inmenging in opgebouwd privéleven geen sprake is. De afgegeven status als geprivilegieerde heeft eisers namelijk jarenlang ertoe in staat gesteld gezins- en privéleven in Nederland uit te oefenen. De minister heeft ook niet betwist dat eisers door die status (terecht) banden met Nederland zijn aangegaan. Dat het voor geprivilegieerden kenmerkend is dat zij regelmatig verhuizen, doet er niet aan af dat eisers gedurende de vijf jaar die zij rechtmatig in Nederland hebben verbleven, sterke banden met Nederland hebben opgebouwd. De minister motiveert ten onrechte niet waarom die omstandigheid in het nadeel van eisers meeweegt. Daarbij komt volgens eisers nog dat [eiser 1] geen diplomaat is, maar een beveiliger in dienst van de VN bij wie regelmatig verhuizen en terugkeren naar het land van herkomst geen sprake is. Ook miskent de minister volgens eisers in dit verband dat niet-geprivilegieerden na vijf jaar in aanmerking kunnen komen voor voortgezet verblijf. De minister heeft verder niet gemotiveerd dat in het nadeel van eisers een rol speelt dat [eiser 1] en [eiser 2] zouden kunnen profiteren van eventuele vergunningverlening aan de kinderen. Het gaat immers om een verzoek tot het voortzetten van eerder legaal verblijf waarin zij altijd aan het inkomensvereiste hebben voldaan. Verder betogen eisers dat de medische situatie van [eiser 5] de belangenafweging ten onrechte niet in haar voordeel heeft doen uitvallen. De omstandigheid dat aan [eiser 5] geen regulier verblijfsrecht wordt verleend en zij dus met uitzetting wordt bedreigd, als gevolg waarvan er problemen in het gezin zijn ontstaan, is de oorzaak van de medische situatie waarin [eiser 5] zich bevindt. Dit vormt bovendien een objectieve belemmering voor terugkeer naar Sierra Leone. In dat verband heeft de minister verder niet gemotiveerd welke bewijsstukken eisers moeten overleggen ter staving het risico op besnijdenis dat [eiser 5] en [eiser 6] bij terugkeer lopen. Van belang hierbij is dat is verklaard dat de ouders niet in staat zijn hen daartegen te beschermen. Verder is de minister volgens eisers onvoldoende ingegaan op de moeilijkheden die het gezin zal ervaren bij terugkeer naar derdewereldland Sierra Leone. Vooral op de belangen van de (minderjarige) kinderen is onvoldoende acht geslagen en deze zijn ten onrechte niet vooropgesteld. In het bijzonder voor [eiser 5] heeft de minister onvoldoende onderbouwd waarom zij haar leven in Sierra Leone kan voortzetten. Eisers betwisten verder dat de banden van [eiser 3] en [eiser 7] met Sierra Leone sterker zijn dan die met Nederland. Zij maken deel uit van het studentenleven in Nederland en hebben deel uitgemaakt van de Nederlandse arbeidsmarkt. Om die reden zijn zij snel ingeburgerd. Dit is in de belangenafweging niet onderkend. Over het vertrek van [eiser 1] naar de VS voeren eisers aan dat dit een noodgedwongen vertrek was om in het levensonderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. Van vestiging in de VS is bovendien geen sprake. Tot slot wijzen eisers er met betrekking tot het onderhouden van met Nederland opgebouwde banden op dat de werking van moderne communicatiemiddelen in Sierra Leone niet vanzelfsprekend is en hen kort verblijf in Nederland niet zal worden toegestaan vanwege vestigingsgevaar.
17.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eisers in Nederland gezins- en privéleven uitoefenen dat valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. De beoordeling aan artikel 8 van het EVRM speelt op twee vlakken een rol. Enerzijds in het kader van de vraag of daarin aanleiding is gelegen om eisers (per datum aanvraag) vrij te stellen van het mvv-vereiste en anderzijds in het kader van de vraag of daarin – nadat te kennen is gegeven dat eisers in ieder geval vanaf 7 december 2022 het mvv-vereiste niet langer wordt tegengeworpen – aanleiding is gelegen om de aanvraag van eisers (al dan niet ambtshalve) in te willigen. Voor de beoordeling in het kader van beide vragen verwijst de minister (ter zitting) naar de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM zoals die in de bestreden besluitvorming, aangevuld met het verweerschrift, is gemaakt in het kader van de vraag of eisers moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
17.2.
De rechtbank moet beoordelen of de minister de belangenafweging die is verricht, in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen en heeft kunnen concluderen dat eisers geen aanspraak maken op bescherming door artikel 8 van het EVRM vanwege opgebouwd privéleven in Nederland. De rechtbank moet in dat verband allereerst beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de uitkomst van de belangenafwegingweging getuigt van een rechtvaardig evenwicht (‘fair balance’) tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het (gezins- en) privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [26] volgt dat in alle beslissingen over kinderen, hun belangen een eerste overweging moeten vormen en aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen.
De feiten
17.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken. Dat alleen maakt al dat van een deugdelijke belangenafweging geen sprake kan zijn. Dat licht de rechtbank hieronder toe.
17.3.1.
De minister neemt als uitgangspunt dat sprake is van eerste toelating omdat eisers nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000. Hij gaat er daarom van uit dat van inmenging in het privéleven geen sprake is. Dit maakt de uitgangspositie van eisers, volgens de minister, minder sterk.
Echter, eisers hebben op grond van hun diplomatieke verblijfskaart met instemming van de Nederlandse autoriteiten rechtmatig in Nederland verbleven. Het was hen dus toegestaan om banden met Nederland aan te gaan. Dit erkent de minister ook. Dat het niet gaat om rechtmatig verblijf op grond van de Vw 2000, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Ook uit Werkinstructie 2020/16 leidt de rechtbank af dat het bij de vraag of sprake is van inmenging (in dit geval in opgebouwd gezins- of privéleven) vooral gaat om de vraag of dit privéleven is opgebouwd tijdens (eerder) rechtmatig of onrechtmatig (illegaal) verblijf en niet zozeer of er sprake is, of was, van legaal verblijf op grond van een verblijfsvergunning.
Dat de minister er “tot op zekere hoogte” in het voordeel van eisers rekening mee heeft gehouden dat zij banden met Nederland hebben opgebouwd, maakt het voorgaande niet anders. Uit uitspraken van het EHRM volgt dat zowel bij eerste toelating als bij inmenging (voortgezet verblijf) een belangenafweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en zijn gezinsleden anderzijds. Het verschil tussen de belangenafweging bij eerste toelating en de belangenafweging bij inmenging is het gewicht van de belangen. Een belang van de vreemdeling heeft, als sprake is van inmenging, een zwaarder gewicht dan hetzelfde belang indien sprake is van eerste toelating. Het omgekeerde geldt voor het belang van de samenleving. Als sprake is van eerste toelating zal de omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf ten nadele van de vreemdeling worden betrokken bij de belangenafweging. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat wanneer voor de belangenafweging als uitgangspunt was genomen dat eisers privéleven zijn aangegaan en hebben ontwikkeld tijdens rechtmatig verblijf in Nederland, de minister aan bepaalde belangen een andere betekenis en/of weging had toegekend (omdat er dan sprake is van inmenging) dan nu is gebeurd met als uitgangspunt dat sprake is van eerste toelating tot Nederland waarmee van inmenging geen sprake is. [27]
Daarom heeft de minister de omstandigheid dat eisers hun gezins- en privéleven in Nederland hebben opgebouwd (en voorgezet) tijdens rechtmatig verblijf ten onrechte niet als uitgangspunt (feit) genomen.
De belangenafweging
17.4.
De minister heeft ervoor gekozen om de bezwaren van eisers in één besluit te beoordelen. Omdat de bij artikel 8 van het EVRM betrokken belangen per gezinslid anders zijn, heeft dit wel als consequentie dat de minister de belangenafweging die hij in dat kader moet maken per gezinslid duidelijk uiteen moet zetten. Hij moet per gezinslid uiteenzetten welke belangen hij betrekt, welk gewicht aan elk van die belangen toekomt en hoe de belangenafweging uiteindelijk uitpakt. Dat heeft de minister ten onrechte niet gedaan. Door één alomvattende, op alle gezinsleden van toepassing zijnde, belangenafweging te verrichten, en hier en daar (wel) in te gaan op één of meer aspecten van specifieke gezinsleden, is onvoldoende inzichtelijk aan welke argumenten en omstandigheden (belangen) voor welk gezinslid welk gewicht toekomt. Niet bij ieder gezinslid doen zich dezelfde feiten en omstandigheden voor en/of komt aan bepaalde feiten en omstandigheden (mogelijk) eenzelfde weging toe. Dat geldt temeer omdat het hier gaat over zowel meerderjarige als minderjarige gezinsleden, waarvan er één in Nederland is geboren. Ook daarom is er geen sprake van een voldoende inzichtelijke, en dus zorgvuldige, belangenafweging. Om dezelfde reden kan de rechtbank niet goed beoordelen of de uitkomst van de belangenafwegingweging getuigt van een rechtvaardig evenwicht (‘fair balance’).
17.5.
Wat betreft de weging van een aantal specifieke belangen en omstandigheden, merkt de rechtbank nog het volgende op.
17.5.1.
De minister heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in de gestelde vrees voor besnijdenis van [eiser 6] [28] bij terugkeer naar Sierra Leone geen objectieve belemmering is gelegen om het privéleven in Sierra Leone uitoefenen. De motivering die de minister daaraan ten grondslag legt, is dat de stelling die eisers op dat punt hebben ingenomen onvoldoende is onderbouwd. De motivering is onvoldoende in het licht van de verklaringen van eisers, Werkinstructie 2020/16 en de informatie uit het (meest recente) algemeen ambtsbericht inzake Sierra Leone van het ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2011 (ambtsbericht). Uit dat ambtsbericht blijkt dat genitale verminking (FGM) in Sierra Leone op grote schaal voor komt en dat het een breed geaccepteerde traditie is binnen alle etnische groepen, met uitzondering van de christelijke Krio. Verder blijkt daaruit dat vrouwen en meisjes die zich niet willen onderwerpen aan FGM niet worden beschermd door de overheid en slechts in beperkte mate de mogelijkheid hebben om zich, door elders in het land toevlucht te zoeken, te onttrekken aan FGM. In stedelijke gebieden bestaat enige mogelijkheid om, door van huis weg te lopen, te ontsnappen aan de controle van de familie en op die manier te ontkomen aan FGM. Wanneer ouders hun dochter(s) de mogelijkheid geven om zelf te kiezen, blijft de kans bestaan dat wanneer ze naar het dorp van familie gaan, de meisjes zonder instemming en medeweten van de ouders alsnog worden besneden. Op het platteland bestaat minder mogelijkheid voor onttrekking aan FGM. [29] Uit het verslag van het gehoor bij de ambtelijke hoorcommissie, dat in bezwaar heeft plaatsgevonden, heeft [eiser 2] – samengevat weergegeven – verklaard dat zij vreest dat [eiser 6] bij terugkeer gedwongen wordt besneden. Zij en [eiser 1] willen dat niet, maar volgens haar familie, en met name haar moeder (die besnijdster is), moeten meisjes worden besneden. Ook heeft [eiser 2] verklaard dat ook als zij en [eiser 1] dat niet willen, [eiser 6] kan worden meegenomen door bijvoorbeeld haar moeder en dan zonder hun medeweten kan worden besneden. Dat is wat haar zelf is overkomen en wat meerdere keren is gepoogd bij [eiser 5] , maar wat haar inmiddels overleden schoonvader destijds heeft weten te voorkomen. Verhuizen naar een ander gebied binnen Sierra Leone biedt volgens [eiser 2] geen soelaas omdat deze praktijk overal in Sierra Leone wordt toegepast. In Werkinstructie 2020/16 staat over asielgerelateerde omstandigheden die in het kader van het bestaan van objectieve belemmeringen worden aangevoerd het volgende:
“Een vreemdeling die in het kader van het bestaan van een objectieve belemmering asielgronden aanvoert, verwijs je in eerste instantie door naar een asielprocedure. Het is echter niet in alle gevallen mogelijk om vast te houden aan deze strikte scheiding. Soms zal je ook in de belangenafweging artikel 8 EVRM hiermee rekening moeten houden in het kader van de vaststelling of sprake is van een objectieve belemmering. In onderstaande opsomming is geprobeerd om aan te geven in welke gevallen de asielomstandigheden moeten worden meegewogen in de belangenafweging artikel 8 EVRM. Let op dat de belangenafweging artikel 8 EVRM niet geschikt is om asielgerelateerde aspecten volledig te beoordelen op aannemelijkheid; indien aangevoerde asielgerelateerde gronden nader onderzoek vergen naar het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling of de veiligheidssituatie in het land van herkomst, dan is de asielprocedure de daarvoor geëigende procedure. (…)
De vreemdeling voert asielgerelateerde aspecten aan die betrekking hebben op zijn persoon of zijn gezinsleden
In zaken waarin de vreemdeling in het kader van het beroep op artikel 8 EVRM als één van de te wegen belangen aanvoert dat het familie- of gezinsleven niet kan worden uitgeoefend in het land van herkomst omdat hij en/of zijn gezinsleden persoonlijk asielgerelateerde problemen zullen ondervinden, dan zal aan deze omstandigheden aandacht moeten worden besteed in de belangenafweging. De bewijslast ligt bij de vreemdeling. Soms zijn de omstandigheden en de persoonlijke gevolgen evident, zoals bijvoorbeeld besnijdenisdreiging voor meisjes in Somalië. In die gevallen kan je sneller een objectieve belemmering aannemen. Het is echter raadzaam om in alle gevallen contact te zoeken met een collega van Asiel en Bescherming. Zij kunnen helpen bij het inschatten van de situatie en mede bepalen welke informatie aanvullend nodig is. Als het nodig is om nadere informatie in te winnen in een gehoor, betrek dan de asielcollega bij het opstellen van de vragen. Het is ook mogelijk om – in overleg met beide leidinggevenden – de asielcollega te vragen om deel te nemen aan het gehoor. Ook kan informatie worden ingewonnen bij Team Onderzoek en Expertise Land en Taal over asielgerelateerde aspecten zoals bijvoorbeeld de besnijdenispraktijk in diverse landen van herkomst (welke bevolkingsgroepen, welke percentages, regionale spreiding, mogelijkheden tot bescherming, etc).” [30]
Gelet op wat uit het ambtsbericht vermeldt over het risico voor meisjes om in Sierra Leone aan FGM te worden onderworpen en de onttrekkingsmogelijkheden die daartoe bestaan
– wat de minister naar het oordeel van de rechtbank uit eigen wetenschap bekend moet zijn –, in combinatie met de verklaringen die [eiser 2] hierover heeft afgelegd, heeft de minister eisers in het licht van de werkinstructie ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd verwezen naar de asielprocedure, althans hij heeft wat in dit verband naar voren is gebracht in het geheel niet bij de belangenafweging betrokken. Uit het ambtsbericht en de verklaringen van [eiser 2] , die daarmee in overeenstemming zijn, volgt dat op zijn minst sprake is van een zeer aanzienlijk en aannemelijk risico op FGM. Daaraan had de minister aandacht moeten besteden in het kader van de vraag of sprake is van een objectieve belemmering om het privéleven in Sierra Leone uit te oefenen. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.
17.5.2.
Verder heeft de minister bij de tegenwerping dat [eiser 1] uit eigen beweging uit Nederland is vertrokken naar de VS, ten onrechte in het geheel geen aandacht besteed aan de verklaring van eisers dat [eiser 1] zich genoodzaakt voelde te vertrekken uit Nederland en elders te gaan solliciteren omdat hij hier niet langer mag werken en daardoor niet meer in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien.
17.5.3.
De rechtbank wil in het kader van het recht op respect voor gezinsleven niet onopgemerkt laten dat in de bestreden besluitvorming in het geheel niet is onderkend, en betrokken, welke consequentie verbonden is aan de omstandigheid dat aan [eiser 5] , een minderjarige kind, het mvv-vereiste niet langer werd tegengeworpen, terwijl daaraan voor de rest van de gezinsleden werd vastgehouden. De omstandigheid dat [eiser 5] geen mvv nodig heeft en de rest van het gezin wel, heeft (in ieder geval theoretisch gezien) tot gevolg dat de overige gezinsleden, wanneer zij voor een verblijfsvergunning in aanmerking (hadden) willen komen, naar Sierra Leone (hadden) moeten afreizen voor het aanvragen van een mvv, met achterlating van [eiser 5] . Zij zou, vanwege het bestaan van een artikel 3 EVRM-risico om medische redenen, immers niet met haar gezinsleden naar Sierra Leone kunnen afreizen. Zij zouden aldus worden gescheiden van elkaar. De besluitvorming van de minister leidt aldus tot een (mogelijke) inmenging in het gezinsleven van [eiser 5] en de overige gezinsleden.
17.6.
Gelet op het voorgaande is van een goed gemotiveerde belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM voor wat betreft het recht op eerbiediging van opgebouwd privé- (en gezinsleven) in Nederland, geen sprake.
Hardheidsclausule
18. Eisers betogen tot slot dat tegenwerping van het mvv-vereiste leidt tot uitzonderlijk oneerlijke en/of onredelijke gevolgen.
18.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom, in het licht van alle (deels toch vrij bijzondere) omstandigheden hij geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule waar het gaat om het tegenwerpen van het mvv-vereiste. Het gaat om gezinsleden die, hoewel niet op grond van de Vw 2000, jaren rechtmatig in Nederland hebben verbleven en in dat verband ook banden met Nederland mochten aangaan. [eiser 2] en [eiser 1] hebben in Nederland ook in hun eigen levensonderhoud voorzien. De enige reden dat [eiser 2] niet meer werkt(e), is omdat zij geen verblijfsvergunning heeft. Haar werkgever heeft zich bereid verklaard haar weer aan te nemen als zij weer mag werken in Nederland. Bovendien is sprake van jonge kinderen, waarvan er één hier is geboren en één niet naar Sierra Leone kan gaan wegens een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Bij zijn standpunt heeft de minister bovendien niet betrokken het gewijzigde standpunt over de tegenwerping van het mvv-vereiste aan de gezinsleden van [eiser 5] , zoals dat op de zitting is ingenomen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. Gelet op het voorgaande kent het bestreden besluit meerdere zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Daarom is dit genomen in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb. Er bestaat vanwege het oordeel in 12.3 en 17.3-18.1 ook geen reden om de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus. De minister moet met inachtneming van deze uitspraak binnen 12 weken opnieuw op het bezwaar van eisers beslissen.
Het is aan de minister om een deugdelijke, voor alle gezinsleden inzichtelijke en goed gemotiveerde beoordeling van hun aanvragen te doen en belangenafweging te verrichten in het kader van artikel 8 van het EVRM. Hierbij merkt de rechtbank nog het volgende op.
Aan artikel 8 van het EVRM is in eerste instantie getoetst in het kader van de vraag of eisers moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Die beoordeling zal de minister met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten maken, met het oog op de vraag of eisers vanaf de datum van de aanvragen voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komen. Eisers zijn, zoals op de zitting te kennen is gegeven, (in ieder geval) vanaf 7 december 2022 vrijgesteld van het vereiste om over een geldige mvv te beschikken. Dat betekent dat voor alle gezinsleden ook een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (en ambtshalve doortoets) verricht moet worden. Dat heeft de minister ook zelf erkend. Daarbij wordt opgemerkt dat het maar zeer de vraag is of voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM verwezen kan worden naar de belangenafweging zoals die is verricht in het kader van de vraag of vrijstelling van het mvv-vereiste verleend moet worden, zoals de minister betoogt.
Daar komt nog bij dat het, bij de nieuwe besluitvorming, ook relevant lijkt dat eisers alsdan inmiddels al enige tijd rechtmatig op grond van een reguliere verblijfsvergunning in Nederland verblijven en dat [eiser 5] in Nederland wordt behandeld voor haar medische situatie. Dit is tot op heden niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of de aanvragen inhoudelijk voor inwilliging in aanmerking komen. Bij het voorgaande komt dat de aanvraag van [eiser 6] met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’ (ook) inhoudelijk moet worden beoordeeld en niet (alleen) als een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM.
19.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt €2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en, vanwege de complexiteit van de zaak, een wegingsfactor 1,5). Eisers zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister met inachtneming van deze uitspraak binnen 12 weken opnieuw op het bezwaar van eisers beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.

Bijlage

EVRM
Artikel 8
“1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14
“1 Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op aanvraag of ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden;
d. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;
e. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen dan wel de geldigheidsduur ervan te verlengen.”
Artikel 16
“1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;”.
Artikel 16a
“1 De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen:
a. op de gronden, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen b tot en met g en k; of
b. indien de vreemdeling niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen inburgeringsvereiste.”
Artikel 17
“1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing als bedoeld onder a;
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. een langdurig ingezetene uit een andere EU-lidstaat, dan wel diens echtgenoot of minderjarig kind ingeval het gezin reeds was gevormd in die andere lidstaat.”.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.71
“1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
2 Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:
(…)
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van
Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die
1°. sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, of
2°. op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, van de Wet en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet;
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn; (…).”
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf B1/4.1

Vrijstelling MVV-vereiste op medische grond
Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of
  • als er binnen drie tot zes maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.
(…)
Hardheidsclausule
Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:
  • het biologische of juridische minderjarige kind is van de referent, dat feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die referent en dat onder het rechtmatige gezag van de referent staat;
  • de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;
  • de biologische of juridische ouder is van een minderjarig kind voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ is ingediend; of
  • aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Bij de beoordeling hiervan wordt de vreemdeling in ieder geval gevraagd nader toe te lichten:
– waarom van hem niet verwacht kan worden dat hij vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent reist naar het land van herkomst of bestendig verblijf;
– op welke wijze hij de referent ondersteunt; en
– waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.
Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:
  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;
  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;
  • enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;
  • asielgerelateerde gronden aanvoert;
  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of
  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.”
Paragraaf B9/14.1
“De IND verleent de verblijfsvergunning voor het uitoefenen van het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder h, VV.
Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:
  • het recht op identiteit;
  • het recht op persoonlijke ontwikkeling;
  • het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;
  • elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en
  • geestelijke stabiliteit
De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:
  • de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;
  • de verblijfsduur in Nederland; en
  • het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.”
Paragraaf B9/14.2
“De IND neemt inmenging in het privéleven aan, als de vreemdeling:
  • een inreisverbod is opgelegd;
  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard; of
  • in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.”
Paragraaf B9/14.3
“Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.
De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.”
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Eisers doen een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1873.
3.Eisers verwijzen daartoe naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), Butt tegen Noorwegen, van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.
4.Uit het dossier blijkt niet wanneer hij is vertrokken. Uit het verslag van de hoorzitting, dat heeft plaatsgevonden op 10 februari 2023, blijkt dat hij toen al niet meer in Nederland verbleef.
5.De aanvraag en het verleende uitstel van vertrek dateren (dus) van na het primaire besluit maar vóór het bestreden besluit in deze procedure.
6.Dus na de beslissing op bezwaar in deze procedure.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611.
8.Dat volgt uit artikel 16a, eerste lid, van de Vw 2000.
9.Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
10.Zie artikel 17 van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In dat laatste artikel staat vermeld welke vrijstellingen mogelijk zijn.
11.De minister verwijst naar artikel 17 van de Vw 2000, artikel 3.71 van het Vb 2000 en paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000.
12.Dat betekent dat artikel 16a, eerste lid, van de Vw 2000 niet op eisers van toepassing is.
13.Er wordt dus niet voldaan aan artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
14.Er wordt dus niet voldaan aan artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van de Vw 2000.
16.De minister verwijst naar paragraaf B9/14 van de Vc 2000.
17.De minister verwijst naar EHRM 3 december 2018, Kahadawa Arachchige e.a. tegen Cyprus, ECLI:CE:ECHR:2018:0619JUD001687011, overwegingen 91 en 92.
18.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 20.
19.Werkinstructie 2020 /16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 22.
20.De minister verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1623, overweging 2.3.
21.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
22.De uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
23.Zaak C-568/21.
24.De uitspraken van de Afdeling van 23 september 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU3539 en 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6842.
25.ECLI:EU:C:2023:683.
26.Bijvoorbeeld het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110.
27.EHRM 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, EHRM 14 april 2009, Haghighi tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2009:0414DEC003816507, EHRM 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 en uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH5618. Deze uitspraken gaan over family life maar de rechtbank gaat er vanuit dat dit ook geldt in het geval van privéleven.
28.Uit het dossier leidt de rechtbank af dat deze vrees niet ook voor [eiser 5] wordt aangevoerd.
29.Paragraaf 3.4.2 tot en met 3.4.2.5.
30.Paragraaf 7.3.1.