Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , verzoekster,
[naam kind 2],
[naam kind 3]en
[naam kind 4],
Rechtbank Den Haag
Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. De zaak betreft een verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen een asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had op 21 september 2023 een besluit genomen, maar dit besluit werd op 13 februari 2024 ingetrokken. Verzoekers trokken hun beroep tegen dit besluit in op 26 februari 2024, met het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister stelde dat de intrekking van het besluit het gevolg was van tijdsverloop, aangezien verzoekers niet binnen de uiterste overdrachtstermijn waren overgedragen aan de autoriteiten van een ander land. De minister betoogde dat er geen sprake was van een tegemoetkomen aan verzoekers, en verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling.
Verzoekers voerden aan dat er medische redenen waren die de minister zouden moeten verplichten tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde echter dat de minister niet was tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekers, en dat de intrekking van het besluit en de behandeling van de asielaanvraag het gevolg waren van tijdsverloop. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was om de minister te veroordelen tot betaling van deze kosten. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van griffier E.A. Ruiter.