ECLI:NL:RBDHA:2024:13650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.8919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling en onderzoek naar adequate opvang in Somalië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van een minderjarige asielzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, afkomstig uit Somalië, heeft in 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit van de staatssecretaris moet worden ingetrokken, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de adequate opvang in Somalië. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet voldoende heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het arrest TQ, waarin is bepaald dat voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen moet worden aangetoond dat er adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van eiser, waaronder zijn afkomst als lid van de Reer Hamar-stam en het gebrek aan een sociaal netwerk in Somalië. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris ook de door eiser ingebrachte rapporten moet betrekken in de heroverweging van de zaak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8919

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 14 maart 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1.
Op 12 januari 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.2.
Op 23 maart 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
De staatssecretaris heeft met het alsnog genomen besluit van 3 juli 2023 de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarbij is tevens bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een van de in een asielprocedure ambtshalve te verlenen vergunningen regulier voor bepaalde tijd. Verder is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 of in de vorm van een amv-buitenschuldvergunning (op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vreemdelingenbesluit 2000 in combinatie met paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd. Daarnaast is de staatssecretaris van mening dat hij geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
1.4.
Eiser heeft de rechtbank op 27 juli 2023 laten weten hij het niet eens is met het besluit van 3 juli 2023. Daarbij heeft eiser tevens zijn beroepsgronden aangevuld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Bashi.
Totstandkoming van de besluitvorming
De asielaanvraag
2. Eiser is van Somalische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 2003. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de terroristische groepering [naam] in 2015 heeft geprobeerd hem te rekruteren. Eiser heeft verklaard dat nadat zijn ouders na een aanslag om het leven zijn gekomen in 2012 hij is ingetrokken bij zijn buurvrouw. Hij heeft verder verklaard dat zijn buurvrouw in 2015 is benaderd door leden van [naam] . [naam] heeft de buurvrouw laten weten dat zij eiser en de zoons van de buurvrouw wilden rekruteren. Dit heeft de buurvrouw aan eiser verteld. Eiser heeft zelf nooit gesproken met leden van [naam] en ook heeft hij niet gezien dat jongeren door [naam] zijn gerekruteerd. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Somalië nog steeds heeft te vrezen voor deze groepering en dat hij is gediscrimineerd omdat hij tot de Reer Hamar-stam behoort.
Het besluit van 7 augustus 2020
3. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag bij besluit van 7 augustus 2020 afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De poging tot rekrutering door [naam] in 2015 heeft de staatssecretaris evenwel niet geloofwaardig geacht. Ook heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu nu nog te vrezen heeft voor [naam] . De discriminatie die eiser heeft ondervonden omdat hij tot de Reer Hamar behoort, heeft de staatssecretaris onvoldoende zwaarwegend geacht voor het verlenen van een asielvergunning. Ten slotte heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere buitenschuldvergunning, omdat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag ouder was dan vijftien jaar.
De uitspraak van 14 januari 2021
4. Naar aanleiding van het beroep van eiser tegen het besluit van 7 augustus 2020 heeft de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, in haar uitspraak van 14 januari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:500) geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat [naam] in 2015 heeft geprobeerd om eiser te rekruteren. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu ook nu nog te vrezen heeft voor [naam] . De rechtbank heeft eiser niet gevolgd in diens stelling dat hij bij terugkeer een risico op onmenselijke behandeling loopt omdat hij minderjarig is, geen familie meer heeft en tot een minderheidsclan behoort. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de staatssecretaris niet mocht weigeren om aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de conclusie van advocaat-generaal Pikamäe van 2 juli 2020 in de zaak TQ tegen Nederland (ECLI:EU:C:2020:515) een advies is aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5967), welk advies niet hoeft te worden opgevolgd.
4.1.
Eiser heeft op 21 januari 2021 tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Ook heeft hij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Intrekking terugkeerbesluit op 25 februari 2021
5. De staatssecretaris heeft eiser op 25 februari 2021 bericht dat het Hof bij arrest van 14 januari 2021 in de zaak C-441/19, (het arrest TQ) heeft bepaald dat lidstaten, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, ervan overtuigd moeten zijn dat er in het land van terugkeer sprake is van adequate opvang. In het geval van eiser is het onderzoek naar adequate opvang nog niet afgerond of moet dit onderzoek nog plaatsvinden. Om die reden heeft de staatssecretaris eiser laten weten dat hij zijn besluit van 7 augustus 2020 intrekt, echter enkel voor zover dit het terugkeerbesluit behelst met als strekking dat eiser Nederland binnen 28 dagen moet verlaten.
Nieuw terugkeerbesluit van 6 januari 2022
6. Op 6 januari 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser opnieuw een terugkeerbesluit opgelegd op grond van artikel 62 van de Vw 2000 (“kale” terugkeerbesluit). Daarbij is bepaald dat eiser binnen een termijn van 28 dagen de Europese Unie dient te verlaten.
6.1.
Eiser heeft op 24 januari 2022 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit.
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening door de Afdeling op 18 februari 2022
7. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 18 februari 2022 eisers verzoek om voorlopige voorziening hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 14 januari 2021 toegewezen en bepaald dat eiser niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.
De uitspraak van 2 maart 2022 over het terugkeerbesluit van 6 januari 2022
8. Bij uitspraak van 2 maart 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, eisers beroep tegen het terugkeerbesluit van 6 januari 2022 gegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2022:1835). Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
“7. Gelet op de beoordeling van het Hof in het arrest TQ dient naar het oordeel van de rechtbank in alle fasen van de procedure te worden voorkomen dat een minderjarige in grote onzekerheid komt te verkeren over zijn verblijfssituatie in Nederland. In dit geval is het terugkeerbesluit van 7 augustus 2022 op 25 februari 2021 ingetrokken toen eiser nog minderjarig was, omdat het onderzoek naar adequate opvang buiten Nederland nog niet was afgerond of nog moest plaatsvinden. Verweerder heeft vervolgens gedurende de periode van eisers minderjarigheid gewacht met het nemen van een terugkeerbesluit. Uit de stukken blijkt ook dat de staatssecretaris in deze periode heeft nagelaten om na te gaan of sprake is van adequate opvang in het land van terugkeer. Gelet hierop acht de rechtbank de enkele stelling dat eiser ten tijde van het bestreden besluit meerderjarig was onvoldoende. Hiermee heeft verweerder niet alsnog gemotiveerd hoe in alle fasen van de procedure rekening is gehouden met het belang van het kind. Doordat verweerder in het bestreden besluit niet op kenbare wijze rekening heeft gehouden met dit voortraject heeft verweerder geen recht gedaan aan de strekking van het arrest TQ. Het had op de weg van verweerder gelegen om bij het nemen van een nieuw terugkeerbesluit een besluit te nemen dat voldeed aan de eisen die in het arrest TQ daaraan zijn gesteld..”
De rechtbank heeft derhalve het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Intrekking van de afwijzing van de asielaanvraag op 31 augustus 2022 en de intrekking van het hoger beroep
9. Bij brief van 31 augustus 2022 heeft de staatssecretaris eiser bericht dat het besluit van 7 augustus 2020 is ingetrokken en dat er opnieuw op de asielaanvraag van 14 maart 2020 zal worden beslist. Naar aanleiding hiervan heeft eiser de Afdeling bij brief van 8 september 2022 medegedeeld dat hij het hoger beroep intrekt.
Ingebrekestelling en beroep niet tijdig beslissen
10. Eiser heeft de staatssecretaris op 12 januari 2023 in gebreke gesteld. Hij meent dat de wettelijke beslistermijn om op zijn asielaanvraag te beslissen op 1 november 2022 is verstreken. Op 23 maart 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Het alsnog genomen besluit van 3 juli 2023
11. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 3 juli 2023 andermaal afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Het standpunt van de staatssecretaris over de asielaanvraag
12. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met [naam] .
12.1.
De staatssecretaris acht de verklaringen van eiser of zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De door eiser gestelde problemen met [naam] acht de staatssecretaris echter niet geloofwaardig. Volgens de staatssecretaris heeft eiser verklaard dat hij na het overlijden van zijn ouders door zijn buurvrouw is opgevangen. Uit zijn verklaringen blijkt dat zijn buurvrouw is benaderd door leden van [naam] , omdat deze zowel eiser als haar zoons wilden rekruteren. Eiser heeft zelf niet gesproken met leden van [naam] en heeft ook niet gezien dat jongeren door [naam] zijn gerekruteerd. Eiser heeft verklaard dat zijn buurvrouw dit aan hem verteld heeft. De staatssecretaris wijst erop dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Somalië uit 2021 (AAB 2021) blijkt dat
[naam] burgers rekruteren in een poging hun gelederen te versterken, waarbij
[naam] voornamelijk burgers uit zijn eigen territoria rekruteert, maar dat er ook rekrutering uit de door de overheid gecontroleerde gebieden plaatsvindt. Mannen in de leeftijd tussen 12 en 24 zijn hierbij de belangrijkste doelgroep. Uit het AAB 2021 blijkt ook dat gedwongen rekrutering van kinderen door [naam] reeds in 2015 plaatsvond. Naar de mening van de staatssecretaris maakt dit nog niet aannemelijk dat eiser persoonlijk onder de aandacht stond van [naam] . Verder overweegt de staatssecretaris dat eiser afkomstig is uit Mogadishu. Uit het AAB 2021 blijkt dat Mogadishu niet onder controle staat van [naam] . Derhalve is het niet aannemelijk dat eiser nu nog, vijf jaar na zijn vertrek uit Somalië, bij [naam] in de negatieve belangstelling staat en hierdoor bij terugkeer naar Mogadishu problemen met hen zal krijgen.
12.2.
De discriminatie door leeftijdsgenoten en leden van andere stammen omdat eiser tot de Reer Hamar behoort, heeft de staatssecretaris niet aangemerkt als een relevant element. Volgens de staatssecretaris is uit de verklaringen van eiser niet gebleken dat sprake was van discriminatie door de autoriteiten zoals de politie. Ook is niet gebleken dat de discriminatie op eiser persoonlijk gericht was. De staatssecretaris concludeert daarom dat geen sprake was van stelselmatige discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
12.3.
Volgens de staatssecretaris loopt eiser bij terugkeer geen risico op ernstige schade. Eiser is niet afkomstig uit de gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië waar [naam] aan de macht is. Eiser hoeft evenmin over land te reizen door een gebied waar [naam] wel de macht heeft of het gebied controleert. Eiser is afkomstig uit Mogadishu wat niet regelrecht onder controle staat van [naam] . Doordat Mogadishu bereikbaar is via de luchthaven komt eiser bij terugkeer niet door [naam] -gebied.
12.4.
Dat eiser in het hoger beroepschrift in de procedure tegen het ingetrokken besluit heeft gesteld dat ondanks het feit dat [naam] formeel geen macht uitoefent in Mogadishu, de invloed van [naam] in die stad groot is, onder meer door bomaanslagen en controles in de buurt van het vliegveld, maakt volgens de staatssecretaris niet dat eiser hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij een risico loopt op gedwongen rekrutering door [naam] bij terugkeer. Met het gestelde dat [naam] in staat is gebleken ook in gebieden die niet onder hun controle staan druk uit te oefenen om mensen re rekruteren, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er momenteel een reëel risico voor hem bestaat om gedwongen te worden gerekruteerd door [naam] in grote steden zoals Mogadishu. De staatssecretaris ziet niet in dat [naam] in die context, acht jaar na het vertrek van eiser en in en miljoenenstad als Mogadishu, de aandacht op eiser persoonlijk zouden richten. Dat eiser in dat hoger beroepschrift ook heeft gewezen op de gebrekkige Somalische rechtsstaat waardoor kinderen snel in een situatie terecht kunnen komen waarin ze worden uitgebuit en misbruikt, maakt dit voor de staatssecretaris niet anders nu eiser ten tijde van het besluit inmiddels meerderjarig is.
Het standpunt van de staatssecretaris over het onderzoek naar adequate opvang
13. In het voornemen heeft de staatssecretaris overwogen dat aan eiser een terugkeerbesluit naar Somalië wordt opgelegd en dat eiser niet met terugwerkende kracht in aanmerking komt voor een amv-buitenschuldvergunning.
13.1.
De staatssecretaris overweegt dat eiser op 31 december 2021 achttien jaar is geworden. De staatssecretaris heeft evenwel onderzoek gedaan naar adequate opvang voor eiser in Somalië ten tijde van zijn minderjarigheid gedurende de asielprocedure. Hiertoe heeft DT&V op 14 december 2022 een nota beoordeling onderzoek adequate opvang uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat geen nader onderzoek naar adequate opvang is uitgevoerd, omdat eiser meermaals heeft aangegeven niet te willen meewerken aan terugkeer naar Somalië. Tevens is aangegeven dat bij eiser een vals paspoort is aangetroffen en tijdens het vertrekgesprek van 18 november 2021 heeft eiser verklaard met dit paspoort naar Ierland te willen reizen. Verder is overwogen dat eiser heeft verklaard dat zijn ouders zijn overleden en dat hij geen enkel familielid meer heeft. De broer van zijn vader zou, nog voordat zijn vader is overleden, zijn gestorven. De staatssecretaris stelt dat dit door eiser niet eerder is onderbouwd. Eiser heeft tijdens het onderzoek naar adequate opvang geen informatie over familieleden in Somalië verstrekt. Het is daardoor onmogelijk om via familieleden een onderzoek naar de identiteit en nationaliteit op te starten. Eiser heeft verklaard een aantal jaren na de dood van zijn ouders in Somalië bij een buurvrouw te hebben gewoond. Gedurende de gesprekken van DT&V met eiser is onderzocht of deze buurvrouw of anderen die eerder zorg hebben gedragen aangemerkt kunnen worden als adequate opvang. Volgens eiser verblijft de buurvrouw in Kenia. Hij heeft dit niet nader onderbouwd. De staatssecretaris concludeert dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang en dat daarom het onderzoek niet kon worden afgerond tijdens eisers minderjarigheid. Derhalve heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en komt hij niet met terugwerkende kracht in aanmerking voor een amv-buitenschuldvergunning.
14. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit deze motivering als volgt aangevuld.
14.1.
De staatssecretaris geeft aan dat het onderzoek is aangevangen met de gehoren. Tijdens de besluitvormingsfase ten tijde van het eerste besluit op eisers asielaanvraag in 2020 was een onderzoek naar adequate opvang niet opportuun. De uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530) over de toepassing van het arrest TQ dateert immers van na die besluitvorming. Met de aanvullende beschikking van 25 februari 2021 is het terugkeerbesluit ingetrokken vanwege het arrest TQ en het onderzoek naar adequate opvang hervat. Volgens de staatssecretaris gaven de verklaringen onvoldoende inzicht in het al dan niet bestaan van adequate opvang voor eiser in Somalië. DT&V heeft daarom nader onderzoek verricht. De duur van het onderzoek bedraagt een jaar tot uiterlijk het moment dat eiser 18 jaar wordt. Gedurende de onderzoeksperiode heeft DT&V dossieronderzoek uitgevoerd en een drietal gesprekken met eiser gevoerd. Deze gesprekken vonden plaats op 12 oktober 2021, op 18 november 2021 en op 23 december 2021. Eiser verklaart in deze gesprekken bij herhaling niet terug te willen naar Somalië. Op 31 december 2021 bereikte eiser de leeftijd van 18 jaar. Om die reden is het onderzoek gestaakt. De staatssecretaris overweegt verder dat DT&V eiser tijdens de diverse gesprekken op de hoogte heeft gebracht van het bestaan van NGO’s die hem kunnen helpen en hem geadviseerd een gesprek aan te gaan met IOM. Tijdens die gesprekken is door DT&V uitgebreid tijd en aandacht besteed aan het faciliteren van eiser bij het inschakelen van hulp. In het gesprek van 18 november 2021 heeft eiser verklaard dat hij slechts kort met IOM heeft gesproken, omdat hij niet terug wil naar Somalië. Naar de mening van de staatssecretaris heeft eiser er ook hiermee blijk van gegeven niet te willen meewerken aan het onderzoek naar adequate opvang. Volgens de staatssecretaris kan eiser destijds niet in onzekerheid verkeerd hebben over zijn asielstatus, er lag immers een afwijzing van zijn asielaanvraag. Verder stelt de staatssecretaris dat eiser pas na de gesprekken met DT&V in beroep is gegaan waarna het asielbesluit werd ingetrokken. De staatssecretaris stelt dat uit de omstandigheid dat het terugkeerbesluit was ingetrokken en onderzoek naar adequate opvang nog moest plaatsvinden het voor eiser duidelijk moest zijn dat de vertrekgesprekken met DT&V gericht waren op onderzoek naar adequate opvang. Nadat op 13 september 2022 het hoger beroep was ingetrokken, is op 15 september 2022 een ambtsbericht bij DT&V opgevraagd voor de bevindingen en conclusies naar adequate opvang dat uitgevoerd is. DT&V heeft deze nota op 14 december 2022 verstrekt. Dat vanwege omstandigheden de beslistermijn niet gehaald is, doet er niet aan af dat er voortvarend te werk is gegaan met het onderzoek naar adequate opvang aldus de staatssecretaris. Met het hervatten van het onderzoek na het intrekken van het terugkeerbesluit is adequaat ingespeeld op de gewijzigde omstandigheden en het is eiser die niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting door niet mee te werken aan het onderzoek naar adequate opvang door DT&V.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen
15. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser, dat de ingebrekestelling van 12 januari 2023 geldig is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken, zonder dat de staatssecretaris in die periode heeft beslist op de aanvraag. De staatssecretaris heeft na het instellen van het beroep met het besluit van 3 juli 2023 echter alsnog beslist op de aanvraag. Dat betekent dat eiser geen inhoudelijk belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
15.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt. Eiser is het niet eens met het op 3 juli 2023 alsnog genomen besluit op zijn asielaanvraag. Het beroep heeft dus mede betrekking op het besluit van 3 juli 2023.
Het beroep tegen het alsnog genomen besluit van 3 juli 2023
Wat oordeelt de rechtbank?
16. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
16.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De staatssecretaris heeft terecht de asielaanvraag van eiser afgewezen, echter hij heeft niet voldoende invulling gegeven aan het onderzoek naar adequate opvang. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Afwijzing van de asielaanvraag
-
Problemen met [naam]
17. Eiser stelt in zijn gronden van beroep dat hij te vrezen heeft voor [naam] bij terugkeer naar Somalië. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar een rapport van 25 juli 2023 van René Brosius, PhD Candidate (University of Bayreuth) en Somalië Expert (het rapport van Brosius), dat in zijn zaak is opgesteld. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:

In view of the tense security situation in connection with the young age of the client and his origin as a Reer Hamar, repatriation cannot be recommended. Even though some military successes have been achieved against [naam] , the situation is currently not significantly better than in previous years. The target of [naam] 's attacks are mainly civilians. Even though the propaganda is regularly directed against the government, the civilian victims are meant to delegitimise the government. The fact that 2022 was the deadliest year in a long time and that 38 Chair of African Legal Studies numerous a attacks were carried out in the current year shows that [naam] is still capable of planning even complex attacks in Mogadishu. Due to the client's apparent lack of family ties, neither protection by clan or family members is to be expected, nor does the client have a chance of survival economically. In addition to the acute security situation, the economic pressure is currently extremely high. Food and energy prices are having a massive impact on Somalia. In particular, the impending loss of Ukrainian grain exports will further exacerbate the situation. State welfare does not exist in Somalia. In this respect, repatriation would become a considerable survival risk for the client.”
17.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen van eiser met [naam] niet geloofwaardig zijn. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser niet zelf heeft gesproken met leden van [naam] maar dat hij heeft verklaard dat hij van zijn buurvrouw heeft gehoord dat zij is benaderd door leden van
[naam] om hem te rekruteren. Eiser heeft ook niet gezien dat jongeren door [naam] zijn gerekruteerd. Verder heeft de staatssecretaris erop kunnen wijzen dat hoewel uit landeninformatie blijkt dat er ook rekrutering door [naam] uit de door de overheid gecontroleerde gebieden plaatsvindt en dat gedwongen rekrutering van kinderen door
[naam] reeds in 2015 plaatsvond, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk onder de aandacht stond van [naam] . De staatssecretaris heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser afkomstig is uit Mogadishu en dat het niet aannemelijk dat eiser, vijf jaar na zijn vertrek uit Somalië, bij [naam] in de negatieve belangstelling staat en hierdoor bij terugkeer naar Mogadishu problemen met hen zal krijgen. Het voorgaande heeft eiser niet gemotiveerd bestreden.
17.2.
Het rapport dat eiser heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt kan hem niet baten, nu daaruit niet blijkt dat er een reëel risico bestaat om gedwongen te worden gerekruteerd door [naam] in grote steden, zoals Mogadishu, waar [naam] niet aan de macht is. Het rapport ziet veeleer op de veiligheids- en economische situatie die eiser in Mogadishu zal aantreffen als hij terug moet keren als lid van Reer Hamar en als jongvolwassene zonder sociaal netwerk. Deze omstandigheden kunnen echter niet dienen ter onderbouwing van eisers asielrelaas voor zover dat ziet op zijn problemen met [naam] vanwege gedwongen rekrutering. Nu de staatssecretaris niet ten onrechte de problemen met [naam] ongeloofwaardig heeft geacht, heeft eiser reeds daarom zijn individuele risico op ernstige schade bij terugkeer niet aannemelijk gemaakt.
17.3.
Voor zover eiser ter zitting nog heeft gewezen op een individueel risico op ernstige schade vanwege het beleid inzake alleenstaande vrouwen zoals opgenomen paragraaf C7/30.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) kan de rechtbank dit niet volgen nu dit beleid specifiek ziet op vrouwen en eiser een man is.
-
Situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn (glijdende schaal)
18. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest van het Hof van 9 november 2023 in de zaak C-125/22, X,Y tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (het arrest X,Y) en stelt dat de staatssecretaris onvoldoende toepassing heeft gegeven aan de “glijdende schaal” van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichting nu eiser Reer Hamar is, die een minderheidsgroep zijn en hij geen sociaal netwerk heeft in Somalië.
18.1.
De rechtbank overweegt dat het Hof in het arrest X,Y over artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn heeft overwogen dat deze bepaling betrekking heeft op een “algemener” risico op schade dan de risico’s die onder artikel 15, aanhef en onder a en b van dat artikel worden genoemd. Zo wordt hier volgens het Hof in ruimere zin gedoeld op een “bedreiging van het leven of de persoon” van een burger, en niet zozeer op bepaalde gewelddadigheden. Bovendien is deze bedreiging inherent aan een algemene situatie van gewapend conflict die “willekeurig geweld” meebrengt. Dit houdt in dat het geweld gericht kan zijn tegen personen ongeacht hun persoonlijke situatie en hun identiteit, wanneer een dergelijk geweldsniveau dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico op deze bedreigingen zou lopen. Hieruit volgt volgens het Hof dat, in het kader van een uitzonderlijke situatie als hiervoor beschreven, om vast te stellen dat sprake is van een “ernstige en individuele bedreiging” in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn niet de voorwaarde geldt dat de verzoeker aantoont dat hij specifiek wordt getroffen wegens elementen die eigen zijn aan zijn persoonlijke omstandigheden. In andere, minder uitzonderlijke situaties blijken elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker volgens het Hof echter wel relevant. Het Hof concludeert dat hoe meer de verzoeker het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld zal zijn vereist opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
18.2.
In de einduitspraak naar aanleiding van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:20195) is hierover – kort gezegd – overwogen dat indien vast komt te staan dat geen sprake is van een situatie waarin bescherming nodig is vanwege het algemene geweldsniveau (“kale” 15c situatie) en ook geen bescherming nodig is enkel vanwege een individuele vrees, er toch elementen kunnen zijn die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling die bij een lager geweldsniveau toch bescherming noodzakelijk maken als die elementen het risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld vergroten.
18.3.
In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er in Mogadishu geen sprake is van een algemene situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (“kale” 15c situatie). Zo heeft de staatssecretaris verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1067) waarin is geoordeeld dat er in Mogadishu in algemene zin geen sprake is van een situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank volgt de staatssecretaris ook in het standpunt dat de informatie uit het door eiser overgelegde rapport vergelijkbaar is met reeds bekende berichtgeving zoals vermeld in het Algemeen ambtsbericht over Somalië van juni 2023. Daaruit volgt dat de veiligheidssituatie in de hoofdstad precair en onvoorspelbaar is en dat [naam] in staat is om daar aanslagen te plegen, maar dat de aanslagen zich in het algemeen niet tegen willekeurige burgers richten. Ze zijn vooral gericht tegen militairen, overheidsfunctionarissen en andere specifieke risicogroepen. De staatssecretaris heeft hiermee deugdelijk gemotiveerd dat de algemene situatie in Mogadishu er niet toe zal leiden dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu in zijn algemeenheid een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
18.4.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 17.1 tot en met 17.3 is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een individueel reëel risico loopt om specifiek en individueel aan ernstige schade te worden blootgesteld indien hij terugkeert naar Somalië omdat zijn individuele asielrelaas niet geloofwaardig is geacht. Dit betekent dat eiser op grond van zijn individuele asielrelaas bij terugkeer niet hoeft te vrezen voor ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder a of b, van de Kwalificatierichtlijn.
18.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat niet is gebleken dat in eisers situatie sprake is van individuele en persoonlijke omstandigheden die maken dat hij alsnog voor bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn in aanmerking komt. Eisers verklaringen dat hij lid is van een minderheidsgroep en geen sociaal netwerk heeft volstaan in dat verband niet. Hierbij is van belang dat het – zoals hiervoor overwogen – in het kader van de glijdende schaal moet gaan om persoonlijke omstandigheden die een verhoogd risico met zich brengen om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De omstandigheid dat eiser behoort tot de Reer Hamar, een stam die volgens eiser wordt gediscrimineerd, leidt in ieder geval niet tot een hoger risico op willekeurig geweld, hoogstens tot een hoger risico op gericht geweld (zie ook rechtsoverweging 53 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2023). Op grond waarvan de door eiser genoemde omstandigheid dat hij geen sociaal netwerk heeft tot een hoger risico op willekeurig geweld door [naam] zouden moeten leiden, is niet nader onderbouwd, terwijl het op de weg van eiser ligt om te onderbouwen dat sprake is van elementen die verband houden met zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden die zodanig relevant zijn dat het niveau van willekeurig geweld meebrengt dat aan hem toch subsidiaire bescherming vanwege het reële risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn moet worden geboden (zie rechtsoverweging 39 en verder van de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2023). De beroepsgrond slaagt niet.
Het onderzoek naar adequate opvang
19. Eiser stelt zich, onder verwijzing naar het arrest TQ en de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 – kort samengevat – op het standpunt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende invulling heeft gegeven aan het onderzoek naar adequate opvang. Eiser was ten tijde van het indienen van de asielaanvraag minderjarig, er heeft geen daadwerkelijk onderzoek plaatsgevonden en dat had wel gemoeten. Juridisch gezien bestond er nog de mogelijkheid dat hem alsnog een amv-buitenschuldvergunning zou worden verleend. De nota die door DT&V is opgesteld volstaat niet. Eiser stelt verder dat het standpunt van de staatssecretaris dat hij niet wilde meewerken aan onderzoek naar adequate opvang feitelijk onjuist is. Uit de overgelegde gesprekverslagen blijkt dat er alleen maar vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden met DT&V over eisers terugkeer naar Somalië. Het feit dat hij niet wil terugkeren naar Somalië staat op geen enkele wijze in de weg aan nader onderzoek door DT&V naar adequate opvang voor hem in Somalië. Eiser meent verder dat hij vanaf het begin van zijn asielprocedure alle gegevens heeft verstrekt die van belang zijn voor dit onderzoek. Eiser kan zich ook niet vinden in het standpunt dat reeds tijdens de gehoren een aanvang is gemaakt met dit onderzoek. Dat hij heeft verklaard dat zijn ouders zijn overleden, hij geen familie heeft in Somalië en sinds 2012 door de buurvrouw is verzorgd, vormt op zichzelf geen “onderzoek” naar adequate opvang, nog afgezien van het feit dat die vragen niet zijn gesteld in het kader van een dergelijk onderzoek. Gelet op het voorgaande heeft eiser ter zitting de rechtbank verzocht op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door eiser alsnog een amv-buitenschuldvergunning toe te kennen dan wel de staatssecretaris de opdracht te geven deze vergunning aan eiser te verlenen.
19.1.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de staatssecretaris niet heeft kunnen tegenwerpen dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang en eveneens in zijn betoog dat de staatssecretaris onvoldoende invulling heeft gegeven aan het onderzoek. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
19.2.
De Afdeling heeft in de uitspraken van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532) overwogen dat uit het arrest TQ volgt dat de staatssecretaris, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de staatssecretaris meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De staatssecretaris moet zich er in dat kader van overtuigen dat er voor de niet-begeleide minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
19.3.
Verder volgt uit die uitspraken van de Afdeling dat, op het moment dat een niet-begeleide minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, de staatssecretaris niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om dat in het concrete geval aan te tonen. De staatssecretaris moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de staatssecretaris moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het amv-buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid en of alsnog een terugkeerbesluit moet worden genomen. Dit kan vervolgens door de vreemdeling ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
19.4.
In het geval van eiser heeft de staatssecretaris twee maal eerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Het eerste terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris op 25 februari 2021 zelf ingetrokken omdat geen invulling was gegeven aan het onderzoek naar adequate opvang zoals bedoeld in het arrest TQ. Het tweede aan eiser opgelegde (“kale”) terugkeerbesluit van 6 januari 2022 is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 2 maart 2022 vernietigd onder meer omdat naar het oordeel van de rechtbank de staatssecretaris had nagelaten om na te gaan of sprake was van adequate opvang in het land van terugkeer waardoor niet werd voldaan aan de vereisten van het arrest TQ. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris geen hoger beroep ingesteld zodat dit oordeel in rechte vast staat.
19.5.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit en ter zitting op het standpunt gesteld dat thans wel voldaan is aan de voorwaarden zoals die volgen uit het arrest TQ en de uitspraken van de Afdeling. Het onderzoek naar adequate opvang is aangevangen met de gehoren, voortgezet met de vertrekgesprekken op 12 oktober 2021, op 18 november 2021 en op 23 december 2021 en er heeft een dossieronderzoek plaatsgevonden hetgeen heeft geresulteerd in de nota van DT&V van 14 december 2022. Nu uit de nota van DT&V volgt dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft eiser niet voldaan aan de samenwerkingsverplichting en is het onderzoek daarmee afgerond. Eiser komt daarom niet (met terugwerkende kracht) in aanmerking voor amv-buitenschuldvergunning, aldus de staatssecretaris.
19.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende invulling gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 2 maart 2022 en heeft de staatsecretaris nog immer niet voldaan aan de vereisten uit het arrest TQ. Op de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de vertrekgesprekken al hadden plaatsgevonden voor de uitspraak van 2 maart 2022, zodat niet valt in te zien dat met het verwijzen naar diezelfde vertrekgesprekken thans wel voldoende invulling is gegeven aan de onderzoekverplichting.
19.7.
Verder leidt de rechtbank uit de aan de dossier toegevoegde verslagen van de drie vertrekgesprekken af dat deze gesprekken niet gericht waren op het onderzoek naar adequate opvang. Weliswaar wordt er met eiser gesproken over NGO’s en het IOM maar dit vindt plaats in het kader van de voorbereiding van een terugkeer van eiser naar Somalië na zijn 18de verjaardag. Verder wordt eiser, meerdere malen, expliciet en zonder voorbehoud medegedeeld dat hij een terugkeerbesluit krijgt opgelegd als hij 18 jaar wordt en dat hij in bewaring wordt gesteld als hij niet meewerkt aan zijn terugkeer. Hetgeen ook is geschied met het terugkeerbesluit van 6 januari 2022 en de maatregel van bewaring van 10 februari 2022. In de gesprekken wordt vooral benadrukt dat eiser moet nadenken over zijn terugkeer naar Somalië en wordt hij erop gewezen dat er vanwege een removal order de mogelijkheid bestaat dat hij naar Egypte wordt uitgezet. Alleen in het tweede vertrekgesprek wordt gesproken over adequate opvang. In dat kader wordt echter louter aan eiser het volgende medegedeeld “
Er moet onderzoek plaatsvinden naar adequate opvang. De regievoerder geeft aan op moment dat betrokkene de leeftijd van 18 jaar bereikt dat het TKB alsnog wordt opgelegd en dat betrokkene dan echt Nederland dient te verlaten. Als betrokkene meerderjarig is, hoeft er namelijk geen onderzoek meer gedaan te worden naar adequate opvang.”
19.8.
Ook kan, gelet op de inhoud van de vertrekgesprekken, het standpunt van de staatsecretaris dat daaruit blijkt dat eiser weigert mee te werken aan het onderzoek naar adequate opvang niet gevolgd worden. Immers uit de verslagen van de gesprekken blijkt niet dat eiser specifiek op die verplichting is gewezen door de staatssecretaris. Dat eiser uit de omstandigheid dat zijn asielaanvraag is afgewezen en het terugkeerbesluit is ingetrokken had moeten afleiden dat de vertrekgesprekken (ook) gericht waren op het onderzoek naar adequate opvang kan de rechtbank niet volgen. Hoewel het onderzoek naar adequate opvang een gedeelde verantwoordelijkheid is van de staatssecretaris en de vreemdeling, ligt het op de eerste plaats op de weg van de staatssecretaris om de vreemdeling, zeker gelet op diens minderjarige leeftijd, expliciet op die verplichtingen te wijzen, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. De omstandigheid dat eiser heeft overwogen met een vals paspoort naar Ierland te vertrekken, leidt wellicht tot de conclusie dat eiser geen invulling wenst te geven aan een verplichting tot terugkeer, echter hiermee kan de staatssecretaris niet zonder meer aantonen dat eiser weigert mee te werken aan het onderzoek naar adequate opvang. Te meer niet nu de rechtbank van oordeel is dat eiser door de staatssecretaris niet expliciet is gewezen op de samenwerkingsverplichting.
19.9.
De rechtbank benadrukt tot slot nog dat de omstandigheid dat eiser in zijn gehoren heeft verklaard dat zijn ouders zijn overleden, hij geen verdere familie heeft en zijn buurvrouw in Kenia verblijft, niet wegneemt dat de staatssecretaris zich ervan moet overtuigen dat er adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is en daarnaar onderzoek moet verrichten (zie uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2670, r.o. 20).
19.10.
Nu de staatssecretaris heeft aangegeven dat geen andere handelingen hebben plaatsgevonden in het kader van het onderzoek naar adequate opvang, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksverplichting. De staatssecretaris heeft daarmee ook onvoldoende onderzocht of en zo ja, op welke wijze aan eiser een verblijfsrecht volgens het amv-buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid. Het besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
20.1.
De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank geeft geen toepassing aan het verzoek van eiser om over te gaan tot het verlenen van of het bepalen dat aan eiser een amv-buitenschuldvergunning moet worden verleend. Hiervoor dient namelijk een afweging van belangen gemaakt worden die aan de staatssecretaris is voorbehouden. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
20.2.
Indien de staatssecretaris zijn standpunt wenst te handhaven en opnieuw aan eiser een terugkeerbesluit oplegt, dient hij in het nieuwe besluit het gebrek in het onderzoek naar adequate opvang te herstellen. Daarbij zal de staatssecretaris zich bovendien rekenschap dienen te geven van het door eiser ingebrachte rapport van Brosius. Dit gelet op eisers standpunt dat hij bij zijn terugkeer naar Somalië in strijd met artikel 3 van het EVRM in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen vanwege zijn afkomst als Reer Hamar en zijn gebrek aan sociaal netwerk zoals omschreven in het rapport van Brosius. Het gaat dan specifiek om de beoordeling van de vraag of sprake is van niet asielgerelateerde elementen in het asielrelaas van eiser die wel artikel 3 van het EVRM raken, gelezen in samenhang met artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, en die aan het opleggen van een terugkeerbesluit in de weg kunnen staan. De rechtbank wijst ter vergelijking op de arresten van het Hof van 18 december 2014, Abdida (ECLI:EU:C:2014:2453) en het “medicinale cannabis-arrest” van 22 november 2022, X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ECLI:EU:C:2022:913).
20.3.
Voor zover de staatssecretaris in het nieuw te nemen besluit geen mogelijkheid ziet om het gebrek in het onderzoek naar adequate opvang te herstellen, dient de staatssecretaris te duiden of en zo ja, op welke wijze aan eiser een verblijfsrecht volgens het amv-buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen, en welke betekenis dit heeft in relatie tot de totale duur van de behandeling van de asielaanvraag van eiser sinds zijn aanvraag op 14 maart 2020.
20.4.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.187,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (0,5 punt voor het terecht indienen van het beroep niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het alsnog genomen besluit, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 3 juli 2023, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 juli 2023;
  • draagt de staatssecretaris op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. S.A.J. de Jong - Nibourg en mr. K. Mestrom, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 juni 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.