ECLI:NL:RBDHA:2021:500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
NL20.15463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser wegens ongeloofwaardigheid van rekrutering door Al-Shabaab en onvoldoende risico op onmenselijke behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiser. De eiser, die behoort tot de Reer Hamar-stam, heeft in maart 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Hij stelde dat hij in 2015 door de terroristische groepering Al-Shabaab is benaderd voor rekrutering en dat hij bij terugkeer naar Mogadishu vreest voor deze groepering. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de poging tot rekrutering in 2015 ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij nog steeds te vrezen heeft voor Al-Shabaab, nu deze groep niet meer aan de macht is in Mogadishu. De rechtbank concludeerde dat de discriminatie die de eiser heeft ervaren vanwege zijn stam niet zwaarwegend genoeg was om asiel te verlenen. Bovendien werd de aanvraag voor een reguliere buiten schuld-vergunning afgewezen, omdat de eiser ten tijde van zijn aanvraag ouder was dan vijftien jaar. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 7 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum], bezit de Somalische nationaliteit en behoort tot de Reer Hamar-stam.
2. In maart 2020 is eiser Nederland ingereisd en heeft hij asiel aangevraagd. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser kort weergegeven ten grondslag gelegd dat de terroristische groepering Al Shabaab in 2015 heeft geprobeerd om hem te rekruteren, dat hij bij terugkeer nog steeds te vrezen heeft voor deze groepering en dat hij is gediscrimineerd omdat hij behoort tot de Reer Hamar-stam.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Echter heeft verweerder de poging tot rekrutering door Al Shabaab in 2015 ongeloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu nu nog te vrezen heeft voor Al Shabaab. De discriminatie die eiser heeft ondervonden omdat hij tot de Reer Hamar-stam behoort heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend geacht voor het verlenen van een asielvergunning. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere buiten schuld-vergunning omdat hij ten tijde van zijn asielaanvraag ouder was dan vijftien jaar.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gestelde rekrutering
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat Al Shabaab in 2015 heeft geprobeerd om hem te rekruteren. Volgens eiser mag niet aan hem worden tegengeworpen dat hij niet weet of hij destijds daadwerkelijk in de negatieve aandacht van Al Shabaab stond omdat hij toen te jong was om dat te kunnen inschatten, zodat de keuze om uit te reizen is gemaakt door de buurvrouw bij wie hij toen inwoonde.
6. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Het betoog in beroep dat eiser niet in staat zou zijn geweest om de dreiging vanuit Al Shabaab in te schatten vindt geen weerslag in eisers eerdere verklaringen. Eiser heeft namelijk expliciet verklaard dat de buurvrouw is benaderd door Al Shabaab met de mededeling dat zij wilden dat de zoons van de buurvrouw en eiser voor hen gingen vechten, alsook dat dit de reden is geweest om weg te gaan (pagina 4 rapport nader gehoor). De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet bestrijdt dat zijn verklaringen op dit punt ongeloofwaardig zijn omdat hij alles van horen zeggen heeft.
7. Dit brengt mee dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat Al Shabaab in 2015 heeft geprobeerd om eiser te rekruteren.
Gestelde vrees voor Al Shabaab
8. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij ook nu nog te vrezen heeft voor Al Shabaab omdat zij in zijn voormalige woonplaats Mogadishu niet meer aan de macht zijn. Volgens eiser heeft Al Shabaab namelijk nog steeds invloed in Mogadishu en zijn zij nog steeds in staat om gedwongen rekruteringen te verrichten. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op diverse passages uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 31 maart 2020 (het ambtsbericht).
9. Niet in geschil is dat Al Shabaab momenteel niet meer aan de macht is in Mogadishu. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat zij nog in staat zijn om aldaar met enige regelmaat aanslagen te plegen. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat Al Shabaab tot juli 2019 agressieve gedwongen rekruteringscampagnes heeft gehouden in Zuid- en Centraal Somalië en in delen van de regio Bari in Puntland gericht op kinderen en volwassenen. Hiermee is echter nog niet aannemelijk gemaakt dat er momenteel een reëel risico bestaat om gedwongen te worden gerekruteerd door Al Shabaab in grote steden waarin zij niet aan de macht zijn zoals Mogadishu.
10. Dit brengt mee dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu ook nu nog te vrezen heeft voor Al Shabaab.
Kwetsbare positie
11. Ook voert eiser aan dat hij bij terugkeer een risico op onmenselijke behandeling loopt omdat hij minderjarig is, geen familie meer heeft en behoort tot een minderheidsstam.
12. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft overwogen dat eiser zich eerder als minderjarige zonder familie heeft weten staande te houden en dat de discriminatie die hij heeft ondervonden vanwege het behoren tot de Reer Hamar-stam niet zwaarwegend genoeg is voor het verlenen van een asielvergunning. Hiertegen zijn als zodanig geen beroepsgronden gericht. Een enkele verwijzing naar algemene passages uit het ambtsbericht is dan onvoldoende om deze stelling aannemelijk te maken.
Buiten schuld-beleid
13. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte aan hem geen reguliere buiten schuld-vergunning heeft verleend omdat hij ten tijde van zijn asielaanvraag ouder was dan vijftien jaar. Volgens eiser dienen alle minderjarigen aanspraak te kunnen maken op deze regeling. Hierbij beroept eiser zich op de conclusie van advocaat-generaal Pikamäe van 2 juli 2020 in de zaak
T.Q. tegen Nederland(ECLI:EU:C:2020:515).
14. Volgens B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verleent verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling die ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger is dan vijftien jaar en voor wie er in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang is of wiens vertrek buiten zijn schuld niet kan plaatsvinden en hij zich actief heeft ingezet om het vertrek te realiseren.
15. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij verwijzingsuitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5967) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) onder meer de prejudiciële vraag gesteld of artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn), gelezen in samenhang met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus moet worden uitgelegd dat het een lidstaat niet is toegestaan om onderscheid naar leeftijd te maken bij het toestaan van rechtmatig verblijf op het grondgebied als wordt vastgesteld dat een niet-begeleide minderjarige niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming.
16. De voornoemde conclusie van advocaat-generaal Pikamäe is een advies aan het Hof naar aanleiding van deze verwijzingsuitspraak, dat niet hoeft te worden opgevolgd. Daarnaast is het momenteel nog onbekend wanneer het Hof deze prejudiciële vragen gaat beantwoorden. De rechtbank ziet dan ook in deze conclusie momenteel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet mocht weigeren om aan eiser een reguliere buiten schuld-vergunning te verlenen.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.