ECLI:NL:RBDHA:2024:13469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000; recht op bijstand en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Algerijnse vreemdeling, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van schending van het recht op rechtsbijstand, ondanks het verzoek van de eiser om bijstand van een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en niet zou meewerken aan zijn uitzetting.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, waaronder de medische omstandigheden en het verzoek om een lichter middel, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat een lichter middel niet volstond gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije was, en dat de eiser niet voldoende had meegewerkt aan zijn uitzetting. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, de gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Ter zitting heeft de minister lichte grond 4b laten vallen.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan het gehoor van 27 juli 2024 heeft verzocht om een gemachtigde maar dat toen aan hem is verteld dat hij geen gemachtigde nodig had en ook kon worden gehoord zonder gemachtigde. Hiermee is er sprake van schending van het recht op rechtsbijstand.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van schending van het recht op rechtsbijstand. Uit het proces-verbaal van het gehoor van 27 juli 2024 volgt inderdaad dat eiser voorafgaand aan het gehoor heeft aangegeven zich tijdens het gehoor te willen laten bijstaan door een gemachtigde. Hierom is allereerst telefonisch contact gezocht met de voorkeursadvocaat. Omdat de voorkeursadvocaat niet bereikbaar was, is vervolgens per e-mail een melding verstuurd naar de piketcentrale. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat er na twee uur nog geen reactie was ontvangen van een gemachtigde en dat er toen besloten is om te beginnen met het gehoor. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met de beschreven werkwijze in lijn gehandeld met het van toepassing zijnde beleid, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) en is er geen sprake van schending van het recht op rechtsbijstand. Bovendien blijkt verder uit het proces-verbaal dat er tijdens het gehoor alsnog telefonisch contact is geweest met de voorkeursadvocaat. De voorkeursadvocaat heeft toen aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn bij het gehoor en eiser later te zullen bezoeken als hij in bewaring wordt gesteld.
Grondslag
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft nu aan eiser op
18 juni 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft ontvangen. Eiser valt hiermee onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen.
Gronden
5. Eiser voert aan dat zware grond 3a ten onrechte aan hem is tegengeworpen omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend nadat hij Nederland is binnengekomen. Ten aanzien van zware grond 3c heeft eiser aangegeven dat de enige reden dat hij zich niet aan zijn vertrekplicht heeft gehouden is dat hij wil worden geholpen aan zijn hand. Ook zware grond 3d is volgens eiser ten onrechte tegengeworpen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van aliassen en ten aanzien van de asielprocedure gaat de minister wel uit van de door eiser opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook is er geen aparte nationaliteitsverklaring gevraagd. Ten aanzien van lichte grond 4c voert eiser aan dat hij opvang had bij INLIA en dat hij daar ook nu weer terecht kan.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 4a, 4c en 4d, aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3c en 3d aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij zonder geldige grensoverschrijdingsdocumenten Nederland is binnengekomen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser vervolgens asiel heeft aangevraagd in Nederland niet afdoet aan de feitelijke juistheid van deze grond (3a). Verder volgt uit het dossier dat eiser op 18 juni 2023 een beschikking met daarin een terugkeerbesluit en inreisverbod ontvangen. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan de in die beschikking gestelde vertrektermijn. De minister heeft ter zitting terecht aangegeven dat indien eiser vanwege medische redenen niet kon vertrekken hij daarvoor de aangewezen route had moeten volgen. Bijvoorbeeld door middel van een artikel 64-procedure. Hiervan is niet gebleken (3c). Verder heeft eiser verklaard pas te zullen meewerken aan het verkrijgen van documenten als hij aan zijn hand is geholpen. Hiermee voldoet eiser niet aan zijn medewerkingsplicht. Dat de minister tijdens de asielprocedure is uitgegaan van de door eiser overgelegde gegevens maakt dit niet anders. De nationaliteit en identiteit van eiser staat immers niet officieel vast (3d). Verder blijkt uit het dossier dat eiser zich meermaals niet aan zijn meldplicht heeft gehouden (4a). Ook is niet gebleken dat eiser een vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat eiser voldoende middelen van bestaan heeft. Dat eiser eerder verblijf heeft gehad bij INLIA maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat zijn verblijf aldaar direct kan worden voortgezet. Ook staat eiser niet ingeschreven in het Basisregistratie Personen (4c en 4d). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten aanzien van de lichte gronden ook het onttrekkingsrisico voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat er gezien zijn medische situatie kan worden volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser is afhankelijk van medicijnen en andere medische hulp en zal hierdoor niet opnieuw met onbekende bestemming vertrekken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het risico op onttrekken dat daaruit volgt, de plicht tot terugkeer en de verklaringen van eiser dat hij niet zal terugkeren totdat hij aan zijn hand is geholpen, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring van hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien om aan eiser niettemin toch een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijkwaardig is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
7. De minister heeft op dag zes van de bewaring een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Verder heeft de minister ter zitting aangegeven dat er op 21 augustus 2024 een presentatie is gepland bij de Algerijnse consul. In het algemeenheid geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. [2] De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert verder aan dat er in zijn geval, als ongedocumenteerde vreemdeling, geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in zijn algemeenheid niet ontbreekt en dat dit ook geldt ten aanzien van ongedocumenteerde vreemdelingen. [3] Er zijn geen aanknopingspunten dat Algerije in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser een actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [4] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent, zodat ook om die reden zicht op uitzetting aanwezig is.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.