ECLI:NL:RBDHA:2024:13319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.24662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling van nationaliteit en herkomst van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 15 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg te maken met een afwijzing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat er twijfels waren over de nationaliteit en herkomst van eiser, die beweerde afkomstig te zijn uit Zuid-Somalië. Deze twijfels werden versterkt door een taalanalyse die aantoonde dat eisers spraak niet overeenkwam met de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de nationaliteit en herkomst van eiser op goede gronden ongeloofwaardig heeft bevonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris in beroep alsnog een deugdelijke motivering heeft gegeven. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris voortvarend moet handelen, vooral wanneer een vreemdeling binnen anderhalf jaar na zijn asielaanvraag meerderjarig wordt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om onderzoek te doen naar adequate opvang in het land van herkomst, omdat eiser op het moment van de taalanalyse meerderjarig was. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een contra-expertise om de twijfels over de nationaliteit en herkomst weg te nemen, wat eiser niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat het beroep gegrond is, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24662

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, de weigering aan eiser een reguliere vergunning te verlenen op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en de oplegging van een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar.
1.1.
Eiser heeft op 15 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 22 augustus 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Daarnaast verleent de staatssecretaris aan eiser ook geen reguliere verblijfsvergunning en ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het bestreden besluit behelst een terugkeerbesluit en daarnaast legt de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod op voor de duur van twee jaar.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hangende dit het beroep ( NL23.24663 ), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
1.4.
De staatssecretaris heeft op 25 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 28 maart 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank

Wat oordeelt de rechtbank?

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag, de weigering aan eiser een reguliere vergunning te verlenen op grond van het amv-buitenschuldbeleid en de oplegging van een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat de staatssecretaris dit niet goed heeft gemotiveerd. Omdat de staatssecretaris in beroep het besluit alsnog goed heeft gemotiveerd laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser deels gelijk krijgt, maar dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier. Ook het terugkeerbesluit en inreisverbod blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 15 maart 2022 ten grondslag gelegd dat hij [naam] heet en dat hij is geboren op [geboortedag] 2005 in [plaatsnaam] te Zuid-Somalië. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en heeft verklaard dat hij Zuid-Somalië heeft verlaten omdat hij behoort tot de minderheidsstam [naam van stam] en dat deze stam slecht wordt behandeld. Daarnaast is de situatie in [plaatsnaam] erg onveilig omdat Al-Shabaab daar aan de macht is. Leden van Al-Shabaab hebben eisers vader gedood toen hij geen belasting kon betalen. Ook zijn leden van Al-Shabaab naar eisers tante gekomen om te zeggen dat eiser bij Al-Shabaab in training moest komen. Eiser heeft Zuid-Somalië vervolgens verlaten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
4.1.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers identiteit, (bij aanmelding) minderjarige leeftijd en stamafkomst worden gevolgd. De staatssecretaris gelooft echter niet dat eiser uit Zuid-Somalië komt. Bij de staatssecretaris is twijfel ontstaan over de nationaliteit en herkomst van eiser omdat hij deze niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft zijn nationaliteit en herkomst volgens de staatssecretaris evenmin met zijn verklaringen aannemelijk gemaakt omdat hij onjuiste verklaringen over zijn leefomgeving heeft afgelegd. Daarnaast zijn de juiste verklaringen van eiser over zijn leefomgeving veelal geografisch van aard en via algemene openbare bronnen makkelijk te verkrijgen. Gelet op de twijfel aan eisers nationaliteit en herkomst heeft de staatssecretaris een taalanalyse laten uitvoeren. Hiervan is op 4 april 2023 een rapport taalanalyse opgesteld onder verantwoordelijkheid van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT). Uit dit rapport is gebleken dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Reden daarvoor is dat het Somalisch zoals eiser dat spreekt overwegend overeenkomt met het Somalisch dat gangbaar is in Noord-Somalië of het Somalische gedeelte van Ethiopië.
4.2.
De staatssecretaris heeft eisers aanvraag gelet op het voorgaande als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Aan eiser wordt daarnaast geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd verleend bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eiser krijgt ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Tot slot is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op dat wat hij daartoe heeft aangevoerd wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank
De geloofwaardigheid van eisers nationaliteit en herkomst
-
De door eiser afgelegde verklaringen over zijn gestelde herkomstgebied
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op het aantal juiste antwoorden op de herkomstvragen wel degelijk kan worden geconcludeerd dat hij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Bij de beoordeling van het herkomstonderzoek miskent de staatssecretaris dat eiser al op dertienjarige leeftijd zijn land van herkomst heeft verlaten en vervolgens drie jaar in Libië heeft verbleven. Ook houdt de staatssecretaris er geen rekening mee dat eiser door zijn ervaringen tijdens zijn verblijf in Libië ernstig is getraumatiseerd, wat mede invloed heeft op zijn geheugen. Niet is gebleken dat een en ander is meegewogen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over zijn herkomst, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris terecht opvallend heeft geacht dat eiser onjuiste verklaringen over zijn leefomgeving heeft afgelegd. Zo heeft eiser verklaard over een groot ziekenhuis, maar ten tijde van zijn verblijf in [plaatsnaam] was daar nog geen groot ziekenhuis. Eerst in 2022, vier jaar na eisers vertrek uit Somalië, is dit grote ziekenhuis gebouwd. Weliswaar was er ten tijde van eisers verblijf in [plaatsnaam] wel een kliniek, maar de staatssecretaris stelt terecht dat dit iets anders is dan een groot ziekenhuis. Verder werpt de staatssecretaris ook terecht aan eiser tegen dat het opvallend is dat eiser heeft verklaard dat er in [plaatsnaam] een kerk zou staan. Niet alleen heeft de staatssecretaris deze kerk niet kunnen vinden, ook heeft de staatssecretaris het opmerkelijk kunnen vinden dat er een kerk zou staan in gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, aangezien Al-Shabaab een strenge naleving van de islam erop nahoudt en er onder Al-Shabaab geen religieuze vrijheid bestaat. Voor zover eiser ook juiste antwoorden heeft gegeven op herkomstvragen heeft de staatssecretaris niet ten onrechte opgemerkt dat dit kennis betreft die relatief eenvoudig via openbare bronnen kan worden verkregen. Anders dan eiser betoogt, rechtvaardigen deze juiste antwoorden daarom niet zonder meer de conclusie dat eiser afkomstig is uit Zuid-Somalië.
6.2.
De omstandigheid dat eiser Zuid-Somalië op dertienjarige leeftijd heeft verlaten, maakt naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet dat niet van hem kan worden verwacht dat hij accurate en gedetailleerde verklaringen kan afleggen over zijn herkomstgebied waar hij dertien jaar zou hebben verbleven. Ook eisers stelling dat hij ernstig is getraumatiseerd en dat dit van invloed is op zijn geheugen heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Eiser heeft dit slechts gesteld maar niet met bijvoorbeeld medische stukken onderbouwd.
6.3.
Gezien het voorgaande heeft de staatssecretaris kunnen twijfelen aan de door eiser gestelde herkomst. Daarmee heeft de staatssecretaris in het kader van de samenwerkingsplicht terecht aanleiding gezien een taalanalyse aan te bieden aan eiser.
-
De taalanalyse
i. Vooraf
7. De taalanalyse is uitgevoerd door het TOELT en hiervan is op 4 april 2023 een rapport uitgebracht (rapport taalanalyse). Het rapport taalanalyse vermeldt dat eiser op grond van zijn spraak en talenkennis eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië. Eiser kan zich niet vinden in de conclusies zoals verwoord in het rapport taalanalyse. Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
ii. Het ontbreken van de contra-expertise
7.1.
Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door geen reactie te geven op zijn verzoek tot het laten verrichten van een contra-expertise niet langer gehandhaafd. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog voorbij.
iii. De betrouwbaarheid van de taalanalyse
7.2.
Eiser stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat de staatssecretaris niet heeft kunnen uitgaan van de taalanalyse omdat deze onbetrouwbaar is.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat een advies van TOELT een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2566).
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft voldaan aan de hiervoor genoemde vergewisplicht. Daartoe is van belang dat de conclusies in het rapport taalanalyse inzichtelijk zijn en ook inzichtelijk is hoe tot die conclusies is gekomen. De taalanalist heeft gekeken naar eisers uitspraak, woordkeuze en grammatica en op al die punten is duidelijk en inzichtelijk onderbouwd waarom deze in Zuid-Somalië niet gangbaar zijn. Verder heeft de taalanalist benoemd dat, gelet op de gestelde herkomst en levensloop, van eiser redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij een beheersing op moedertaalniveau heeft van een vorm van het Zuid-Somalisch zoals dat gangbaar is zijn gestelde herkomstgebied in [plaatsnaam] in Zuid-Somalië. Desalniettemin komt het Somalisch van eiser qua uitspraak, woordkeuze en grammatica niet overeen met het Zuid-Somalisch zoals dat gangbaar is in zijn gestelde herkomstgebied in [plaatsnaam] in Zuid-Somalië. Het Somalisch van eiser komt volgens de taalanalist overwegend overeen met het Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië of het Somalische gedeelte van Ethiopië. Hij acht het bovendien niet aannemelijk dat eiser, zoals hij stelt, de Noord-Somalische taalvariant van migranten in Libië heeft overgenomen aangezien hij gesocialiseerd stelt te zijn in Zuid-Somalië en van hem dus in redelijkheid verwacht kan worden dat hij Zuid-Somalisch spreekt. Gelet daarop concludeert de taalanalist dat eiser op grond van zijn Somalisch eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. De taalanalist acht het niet aannemelijk dat eiser hier langere tijd heeft verbleven, zoals hij stelt. Op grond van zijn Somalisch is eiser volgens de taalanalist te herleiden tot Noord-Somalië (Somaliland) of het Somalische gedeelte van Ethiopië.
7.5.
Nu de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:887) dat eiser, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog kan trachten weg te nemen. Eiser heeft een dergelijke contra-expertise niet overgelegd. Daarom gaat de rechtbank in beginsel voorbij aan hetgeen eiser overigens in beroep heeft opgemerkt over de taalanalyse. Eiser kan immers niet uitsluitend door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat de staatssecretaris een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie moet uitgaan. De taalanalyse is immers een deskundigenbericht en de opmerkingen van eiser over het rapport zijn geen (deskundige) weerlegging hiervan. Door het achterwege laten van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel aan eisers nationaliteit en herkomst bestaan.
7.6.
Het voorgaande laat onverlet dat, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, kritische kanttekeningen wel hout kunnen snijden. Om die reden heeft de staatssecretaris naar aanleiding van dat wat eiser in zijn zienswijze van 12 juni 2023 over de taalanalyse naar voren heeft gebracht, TOELT verzocht om een reactie te geven op eisers kanttekeningen. In het document van 25 juli 2023 heeft TOELT dit weerwoord op eisers zienswijze weergegeven. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich in het bestreden besluit – mede onder verwijzing naar het weerwoord van TOELT van 25 juli 2023 – duidelijk en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom deze kritische kanttekeningen geen houdt snijden. Ook in zoverre zijn de kritische kanttekeningen afdoende weerlegd.
7.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig is en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Nu eiser geen contra-expertise heeft overgelegd blijft de gerezen twijfel aan eisers nationaliteit en herkomst bestaan.
-
Eurodacgegevens en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiser voert daarnaast aan dat zijn verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst in overeenstemming zijn met de gegevens zoals deze zijn geregistreerd in Eurodac. Eiser staat in Italië immers geregistreerd als geboren op [geboortedag] 2005 met de Somalische nationaliteit. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan volgens eiser van de juistheid van deze gegevens worden uitgegaan. Daarbij wijst eiser erop dat de staatssecretaris ook voor wat betreft zijn leeftijd van de juistheid van deze registratie is uitgegaan. Voor zover de staatssecretaris stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat de staatssecretaris niet van de geregistreerde gegevens hoeft uit te gaan in de gevallen waarin hij nader onderzoek aangewezen acht, kan dit volgens eiser niet worden gevolgd. Er was namelijk geen sprake van concrete aanwijzingen voor twijfel aan de gegevens zoals geregistreerd door de Italiaanse autoriteiten.
8.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Anders dan eiser stelt en zoals hiervoor is overwogen, waren er wel degelijk redenen om te twijfelen aan de gegevens zoals deze in Italië destijds zijn geregistreerd aan de hand van de eigen opgave van eiser. In dergelijke gevallen waarin er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de gegevens zoals die in een andere lidstaat door eiser zijn opgegeven en geregistreerd, is de staatssecretaris niet verplicht deze gegevens over te nemen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 30 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1408) en 26 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2586).
-
Conclusie
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de staatssecretaris de nationaliteit en herkomst van eiser op goede gronden ongeloofwaardig bevonden. Nu een asielrelaas enkel betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst heeft de staatssecretaris het asielrelaas van eiser dan ook terecht niet inhoudelijk beoordeeld.
Kennelijk ongegrond
10. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de staatssecretaris de asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling hem heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
10.1.
Op grond van paragraaf C2/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is van misleiden in ieder geval sprake als een taalanalyse uitwijst dat de vreemdeling niet vandaan komt waar hij stelt vandaan te komen.
10.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de gestelde nationaliteit en herkomst van eiser en de uitkomst van de taalanalyse, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Reguliere vergunning op grond van het amv-buitenschuldbeleid
11. Volgens eiser onthoudt de staatssecretaris hem ten onrechte een reguliere vergunning op grond van het amv-buitenschuldbeleid. Eiser meent dat de staatssecretaris meer dan voldoende gelegenheid heeft gehad om onderzoek te doen naar adequate opvang in zijn land van herkomst, maar volgens eiser heeft dit onderzoek nooit plaatsgevonden. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat dit onderzoek niet kan plaatsvinden op grond van het feit dat de amv zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wijst erop dat de identiteit als zodanig niet is betwist en dat alleen de herkomst van eiser ter discussie staat. Voor zover al zou kunnen worden gevolgd dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk zou hebben gemaakt, ontslaat dit de staatssecretaris volgens eiser niet van de verplichting om onderzoek te verrichten naar adequate opvang. Het uitgangspunt in het IB 2023/41 dat geen onderzoek kan plaatsvinden als de amv zijn (identiteit en) nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is dan ook een onjuiste vertaling van de Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532) in het beleid. Verder stelt eiser dat de stelling dat het onderzoek door DT&V naar adequate opvang niet is opgestart, omdat eiser binnen een periode van anderhalf jaar na de asielaanvraag achttien jaar is geworden, evenmin hout snijdt. Niet kan worden gevolgd dat het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in zijn land van herkomst niet afgerond had kunnen zijn ten tijde van zijn minderjarigheid. De staatssecretaris gaat er kennelijk vanuit dat een onderzoek naar adequate opvang in alle gevallen minimaal anderhalf jaar zal moeten duren, waardoor een dergelijk onderzoek kennelijk niet behoeft plaats te vinden als de asielzoeker 16,5 jaar oud is, maar dit standpunt is lijnrecht in strijd met het arrest TQ van 14 januari 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) (ECLI:EU:C:2021:9). Nu de staatssecretaris niet binnen de voorgeschreven termijn heeft vastgesteld dat er adequate opvang is voor de minderjarige in het land van herkomst, is er volgens eiser geen sprake van adequate opvang in het land van herkomst en had om die reden aan hem een reguliere verblijfsvergunning moeten worden verleend. Tot slot stelt eiser dat het standpunt van de staatssecretaris, dat geen onderzoek zou hoeven plaats te vinden, omdat eiser sinds 1 april 2023 meerderjarig is, niet kan worden gevolgd. Immers, indien deze redenering zou worden gevolgd, zou de staatssecretaris kunnen wachten totdat de minderjarige achttien jaar oud is geworden, en zo kunnen ontkomen aan zijn verantwoordelijkheid om onderzoek te verrichten naar adequate opvang. In dit verband verwijst eiser ook naar voornoemde uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022, waarin de Afdeling met zoveel woorden overweegt dat het feit dat de vreemdeling inmiddels al volwassen is, de staatssecretaris niet ontslaat van de verplichting onderzoek te doen naar de vraag of hij in aanmerking moet komen voor een vergunning amv-buitenschuld.
11.1.
De staatssecretaris stelt zich in de besluitvorming op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning. In dat kader stelt de staatssecretaris dat nader onderzoek door DT&V naar adequate opvang in deze zaak niet wordt opgestart omdat eiser binnen een periode van anderhalf jaar na zijn asielaanvraag achttien jaar is geworden. Volgens de staatssecretaris kan hieruit worden geconcludeerd dat het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in zijn land van herkomst niet afgerond had kunnen zijn ten tijde van zijn minderjarigheid. Bovendien is eiser sinds 1 april 2023 meerderjarig. Om die reden komt eiser volgens de staatssecretaris niet met terugwerkende kracht in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid voor amv.
11.2.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest TQ en de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 volgt dat de staatssecretaris voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een amv’er de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de staatssecretaris meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De staatssecretaris moet zich in dat kader ervan overtuigen dat er voor de amv’er adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
11.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat, op het moment dat een amv’er meerderjarig is geworden, de staatssecretaris niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om dat in het concrete geval aan te tonen. De staatssecretaris moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de staatssecretaris moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid voor amv’ers zou zijn toegekomen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid.
11.4.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de besluitvorming van de staatssecretaris op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiser stelt immers terecht dat het standpunt van de staatssecretaris in de besluitvorming in feite erop neerkomt dat de staatssecretaris geen onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst hoeft op te starten wanneer de vreemdeling binnen anderhalf jaar na zijn asielaanvraag meerderjarig wordt. Een dergelijke handelwijze is in strijd met de strekking van het arrest TQ en voornoemde rechtspraak van de Afdeling omdat de staatssecretaris op die manier niet voortvarend handelt teneinde de periode waarin eiser in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden en de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn om een doeltreffend terugkeer- en verwijderingsbesluit te voeren te waarborgen. Bovendien wordt daarmee alsnog een onderscheid gemaakt tussen de ene groep minderjarigen (jonger dan 16,5 jaar) en de andere groep minderjarigen (ouder dan 16,5 jaar). Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd.
11.5.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten omdat de staatssecretaris het bestreden besluit in beroep alsnog van een deugdelijke motivering heeft voorzien. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
11.6.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat in het geval van eiser naar aanleiding van diens verklaringen twijfel is ontstaan over zijn gestelde nationaliteit en herkomst. Om die reden heeft er een taalanalyse plaatsgevonden, zodat eiser de gerezen twijfel zou kunnen wegnemen. Daargelaten de uitkomst van deze taalanalyse kon de staatssecretaris eerst invulling kon geven aan het onderzoek naar adequate opvang na afloop van deze taalanalyse. De uitkomst van de taalanalyse was immers van doorslaggevend belang voor de vraag in welk land van herkomst er onderzoek moet worden gedaan naar adequate opvang voor eiser. De rechtbank volgt de staatssecretaris in dit betoog. Verder stelt de staatssecretaris in beroep eveneens terecht dat op het moment dat het rapport taalanalyse gereed was en in zoverre (meer) duidelijkheid bestond over de gestelde nationaliteit en herkomst van eiser, hij meerderjarig was. Het rapport taalanalyse dateert immers van 4 april 2023 en eiser is op [geboortedag] 2023 achttien jaar oud geworden. Dat betekent dat op dat moment de staatssecretaris geen invulling meer hoefde te geven aan het onderzoek naar adequate opvang.
11.7.
De rechtbank benadrukt in dit verband dat de staatssecretaris dus niet zonder repercussies kan stilzitten wanneer een vreemdeling binnen anderhalf jaar na zijn asielaanvraag achttien jaar oud wordt. De staatssecretaris moet telkens voortvaren handelen. Dit betekent evenwel niet dat de staatssecretaris in gevallen waarin nog nader onderzoek plaatsvindt naar de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling, dit onderzoek niet zou mogen afwachten voordat invulling wordt gegeven aan het onderzoek naar adequate opvang. Dit laatste onderzoek is immers alleen zinvol als duidelijk is op welk land dit onderzoek naar adequate opvang moet zijn gericht. Dat de staatssecretaris in het onderhavige geval de uitkomst van de taalanalyse heeft afgewacht maakt daarom niet dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gehandeld. Hierbij betrekt de rechtbank dat het taalonderzoek niet onredelijk lang heeft geduurd. Na het nader gehoor op 2 december 2022 heeft er op 31 januari 2023 een taalopname plaatsgevonden, waarna het rapport taalanalyse op 3 april 2023 gereed was. Omdat eiser op het moment dat invulling kon worden gegeven aan het onderzoek naar adequate opvang meerderjarig was geworden en gelet op de uitkomst van de taalanalyse, heeft de staatssecretaris in zijn geval van onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst kunnen afzien.
11.8.
Gezien het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het amv-buitenschuldbeleid. Daarom slaagt het betoog van eiser dat de staatssecretaris hem ten onrechte een reguliere verblijfsvergunning op grond van het amv-buitenschuldbeleid onthoudt niet. Met de in beroep gegeven toelichting heeft de staatssecretaris zijn weigering eiser deze reguliere vergunning te verstrekken alsnog deugdelijk gemotiveerd.
Het terugkeerbesluit
12. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris ten onrechte Ethiopië, Djibouti of Kenia als mogelijke landen van terugkeer heeft aangemerkt. Niet is vastgesteld dat (een van) deze landen daadwerkelijk als land van terugkeer (kan) kunnen worden beschouwd. Dat is wel vereist op grond van de Terugkeerrichtlijn. Hoewel dit ook meerdere landen kunnen zijn, moeten er wel concrete aanknopingspunten zijn dat deze landen als land van herkomst en/of terugkeer kunnen worden beschouwd. In dit verband doet eiser een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2022:2506) waarin is overwogen dat het noemen van meer landen van herkomst slechts mogelijk is, indien een vreemdeling met verschillende derde landen banden heeft of aliassen heeft gebruikt. Hiervan is volgens eiser in zijn geval geen sprake. Het enkele feit dat de taalanalyse meerdere mogelijke landen van herkomst aanwijst, is onvoldoende redengevend om meerdere landen van terugkeer te benoemen in het terugkeerbesluit. Dit volgt volgens eiser uit het arrest FMS tegen Hongarije van het HvJEU (ECLI:EU:C:2020:367), aldus eiser.
12.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Anders dan eiser stelt zijn er in zijn geval voldoende concrete aanknopingspunten dat hij mogelijk afkomstig is uit Ethiopië, Djibouti of Kenia. Zoals de staatssecretaris in de besluitvorming heeft gemotiveerd komt eisers etniciteit voor in deze drie landen en uit de taalanalyse blijkt bovendien dat eiser niet is te herleiden tot zijn gestelde herkomstgebied maar juist (onder meer) is te herleiden tot het Somalische gedeelte van Ethiopië. Hierbij acht de rechtbank van belang dat voor het aanwijzen van een land van terugkeer niet is vereist dat de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling zijn vastgesteld. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1970).
12.2.
Voor zover de staatssecretaris ter zitting heeft betoogd dat aan het terugkeerbesluit ook Noord-Somalië moet worden toegevoegd gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat zij een dergelijke toevoeging ter zitting in strijd met de goede procesorde acht. Indien de staatssecretaris meent dat het terugkeerbesluit op dit punt aanvulling behoeft, zal de staatssecretaris een aanvullend terugkeerbesluit kunnen nemen, waartegen rechtsmiddelen openstaan.
Uitstel van vertrek
13. Eiser heeft tot slot erop gewezen dat hij tijdens zijn driejarig verblijf in Libië ernstig is mishandeld, waardoor hij ernstig letsel heeft opgelopen. Hij heeft als gevolg hiervan fysiek letsel opgelopen en ook psychische klachten. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat aan hem uitstel van vertrek had moeten worden verleend, of dat het besluit in dit geval onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hiernaar nader onderzoek had moeten worden verricht.
13.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd waaruit blijkt dat eiser thans een medische behandeling ondergaat. Het is evenwel aan eiser om dat te onderbouwen. Dit heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er een medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van een behandeling. Daarom was de staatssecretaris ook niet gehouden tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 of hier nader onderzoek naar te doen. De rechtbank merkt hierbij op dat het eiser vrij staat om een aparte aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 te doen.
Rechtelijke dwangsom
14. Eiser heeft tot slot ter zitting zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris aan hem een rechterlijke dwangsom is verschuldigd niet langer gehandhaafd. Dit betoog behoeft daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond, maar gelet op de toelichting van de staatssecretaris in beroep laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
15.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, voorzitter, en mr. R.H. van Marle en mr. K. Mestrom, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 juni 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.