ECLI:NL:RBDHA:2024:9877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtsgeldigheid van terugkeerbesluit

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 4 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat het hoger beroep tegen het terugkeerbesluit nog liep en dat hij zonder geldig terugkeerbesluit in bewaring zat. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment een geldig terugkeerbesluit was en dat de veronderstelling van eiser over de uitkomst van het hoger beroep niet relevant was voor de rechtmatigheid van de bewaring.

Eiser voerde verder aan dat de staatssecretaris artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 had geschonden, omdat de gronden van de maatregel niet in een begrijpelijke taal aan hem waren medegedeeld. De rechtbank erkende dat er een gebrek was in de informatievoorziening, maar oordeelde dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De belangenafweging viel in het voordeel van de staatssecretaris uit, omdat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en de redenen voor de bewaring.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 4 juni 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1. Eiser voert aan dat het hoger beroep tegen het terugkeerbesluit nog loopt en dat als dit beroep gegrond verklaard wordt, eiser dan zonder geldig terugkeerbesluit in bewaring zit. Eiser verwacht dat het hoger beroep gegrond verklaard zal worden, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij ongegronde beroepen voortvarend handelt.
1.1.
Deze beroepsgrond slaat niet. De rechtbank stelt vast dat er op dit moment een geldig terugkeerbesluit is. Over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit heeft de rechtbank zich eerder uitgelaten. Dat het hoger beroep tegen dit besluit nog loopt, doet er niet aan af dat er op dit moment een rechtsgeldig terugkeerbesluit ligt. Eiser vermoedt dat de Afdeling zijn beroep gegrond zal verklaren, maar ook die veronderstelling, wat daar inhoudelijk ook van zij, doet er niet aan af dat er op dit moment een geldig terugkeerbesluit is. Het is niet aan de rechtbank, maar aan de Afdeling, om zich hier over uit te laten.
Schending artikel 5.3 Vb 2000
2. Eiser voert aan dat artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is geschonden, omdat de gronden van de maatregel niet schriftelijk in de taal die eiser begrijpt aan hem kenbaar zijn gemaakt. Verder is er volgens eiser geen ruimte meer voor een belangenafweging, of moet de belangenafweging in zijn voordeel uitvallen, omdat sinds de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [1] ruim zes maanden is verstreken en de staatssecretaris nog steeds in strijd met de informatieplicht handelt.
2.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
2.2.
Uit het proces-verbaal van gehoor van 4 juni 2024 blijkt dat aan eiser de maatregel van bewaring samen met de folder met uitleg over de vreemdelingenbewaring in de Arabische taal onmiddellijk is uitgereikt. Dit betreft een standaardfolder waarin niet vermeld wordt welke gronden van bewaring op eiser van toepassing zijn. Hieruit leidt de rechtbank af dat de folder niet voldoet aan de voorwaarden uit de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023. Er is dus sprake van een gebrek. Tot zover slaagt het betoog van eiser.
2.3.
Dat betekent echter niet dat de inbewaringstelling onrechtmatig is. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 maakt een inbewaringstelling namelijk pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat voor een belangenafweging geen ruimte meer is. In de uitspraak van de Afdeling is immers geen termijn opgelegd waarbinnen de staatssecretaris zijn handelswijze aan dient te passen. Het tijdsverloop sinds de uitspraak van de Afdeling vormt voor de rechtbank geen aanleiding die niet meer tot uitgangspunt te nemen.
2.3.1.
De belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een beëdigde tolk in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder is hij geïnformeerd over het feit dat hij hiertegen beroep kan instellen en dat hij kosteloos recht heeft op juridische bijstand. De gemachtigde van eiser heeft ook namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Ondanks de schending van de informatieplicht is eiser dus wel in staat gesteld en gebleken tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen.
Gronden van de maatregel
3 In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser betwist zware gronden 3b en 3c. Verder is volgens eiser zware grond 3a onvoldoende redengevend voor de bewaring vanwege de betwisting van de gronden 3b en 3c.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat zware grond 3a niet betwist en feitelijk juist is. Zware grond 3a en de niet betwiste lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd in het kader van zware gronden 3b en 3c zal de rechtbank daarom niet verder beoordelen.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat onvoldoende voortvarend is gehandeld door de staatssecretaris. Op 12 januari 2024 is een laissez passer (lp) aangevraagd maar hierna zijn geen uitzettingshandelingen verricht. De staatssecretaris had ook in de periode dat eiser in strafrechtelijke detentie zat, voortvarend moeten handelen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De maatregel van bewaring is op 4 juni 2024 opgelegd. Sinds het opleggen van de maatregel heeft de staatssecretaris op 7 juni 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Daarnaast heeft de staatssecretaris op de zitting toegelicht dat op 18 juni 2024 schriftelijk is gerappelleerd en dat op 3 juli 2024 een presentatie voor eiser gepland staat. Hiermee handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris ook vóór de inbewaringstelling voortvarend had moeten handelen. Eiser is namelijk niet aansluitend aan strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld. De periode vóór de inbewaringstelling hoeft daarom niet beoordeeld te worden.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat een lichter middel toegepast had moeten worden. Eiser is namelijk altijd traceerbaar geweest. Hij heeft ook niet eerder in bewaring gezeten en is na strafrechtelijke detentie uit zichzelf naar het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) gegaan.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom geen lichter middel kan worden toegepast. Hierbij heeft de staatssecretaris gewezen op de gronden van de maatregel, waaruit het onttrekkingsrisico blijkt. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser zich niet heeft gehouden aan de meldplicht en niet is verschenen bij een vertrekgesprek. Dat eiser traceerbaar zou zijn, volgt de rechtbank daarom niet.
Ambtshalve toetsing
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS, 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.