ECLI:NL:RBDHA:2024:11685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2024 en eerder getoetst in een uitspraak van 17 mei 2024. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Pater, heeft aangevoerd dat de minister van Asiel en Migratie had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 mei 2024. [1]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 10 juli 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 17 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 mei 2024) van de maatregel rechtmatig was.
Kon de minister volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de minister in dit geval kon volstaan met een lichter middel. Niet valt in te zien waarom niet is gekozen om een meldplicht op te leggen. Met een meldplicht wordt immers hetzelfde doel bereikt als met een inbewaringstelling. De maatregel van bewaring is ingrijpend en dient dan ook slechts te worden opgelegd als er geen andere optie is. In het geval van eiser zijn er andere doeltreffende alternatieven mogelijk. De belangen van eiser dienen in dit geval te prevaleren boven het belang van de minister om eiser langer vast te houden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat – zoals volgt uit de eerdere uitspraak - uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft niet onderbouwd welke omstandigheden maken dat nu een lichter middel zou zijn aangewezen. De stelling van eiser dat een meldplicht passender zou zijn, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Dat risico is bij het opleggen van een lichter middel dan inbewaringstelling namelijk nog steeds groot.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
7. Eiser voert verder aan dat zicht op uitzetting ontbreekt. Naarmate de maatregel van bewaring voortduurt wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld steeds groter. Uit het handelen van de Marokkaanse autoriteiten blijkt dat zij eiser niet willen terugnemen. De presentatie in persoon bij de ambassade heeft immers nog niet plaatsgevonden en de verzochte laissez-passer is tot op heden nog niet afgegeven. Ook hebben de rappels van de afgelopen twee maanden niet geleid tot het gewenste resultaat. Er zijn geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten op korte termijn zullen reageren. Verder heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt welke vragen hij aan de Marokkaanse autoriteiten heeft gesteld waardoor het onduidelijk is of zij de zaak van eiser tijdig kunnen oppakken. Het is volstrekt onduidelijk en onzeker binnen welke termijn eiser gepresenteerd kan worden, waardoor zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarwegender is dan het belang van de minister bij het voorduren van de bewaring. [2] Gelet op voorgaande gaat het de minister niet lukken om eiser gedwongen terug te sturen naar Marokko.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [3] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat in dit geval anders is. De minister heeft op 15 mei 2024 een laissez-passer gevraagdbij de Marokkaanse autoriteiten en rappelleert hierop. Dat er nog geen presentatie in persoon is gepland en daarom het zicht op uitzetting ontbreekt, volgt de rechtbank niet. De Marokkaanse autoriteiten onderzoeken de laissez-passer aanvragen tegenwoordig op basis van vingerafdrukken en eventueel beschikbare documenten. Voor de meeste vreemdelingen is een presentatie in persoon niet meer nodig, tenzij de vertegenwoordiger daarom verzoekt. [4] Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij helemaal geen laissez-passer zullen verstrekken en dat dus het zicht op uitzetting ontbreekt. Er is immers niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
8. Tot slot voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser merkt op dat hij al twee maanden in bewaring zit. De maatregel van bewaring dient slechts te worden opgelegd met het oog op uitzetting en is enkel geoorloofd als er voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. [5] Uit het dossier blijkt enkel dat er gedurende de inbewaringstelling nog geen presentatie heeft plaatsgevonden en slechts twee keer is gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag. Hieruit blijkt niet dat er voldoende voortvarend wordt en is gehandeld door de minister.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Dat er geen presentatie heeft plaatsgevonden in de afgelopen twee maanden, doet daaraan niet af. Zoals eerder is vermeld vereisen de Marokkaanse autoriteiten niet in alle laissez-passer aanvragen meer een presentatie in persoon. Op de laissez-passer aanvraag van 15 mei 2024 wordt maandelijks gerappelleerd, met als laatste rappeldatum 18 juni 2024. Verder zijn op 6 mei en 25 juni 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Op 31 mei 2024 is eiser zelf niet verschenen voor het vertrekgesprek. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [6]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7532.
2.Rb. Den Haag (zp. Groningen) 24 oktober 2023, ECLI:RBDHA:2023:16048.
3.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 13 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1615.
5.Artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.ABRVS 4 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1505.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.