ECLI:NL:RBDHA:2024:7532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. M. Pater en mr. N. Mikolajczyk, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beide gedateerd op 2 mei 2024. Het eerste besluit betreft een aanvullend terugkeerbesluit, terwijl het tweede besluit de maatregel van bewaring inhoudt op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, stellende dat het niet deugdelijk gemotiveerd was en niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank oordeelde echter dat het terugkeerbesluit wel degelijk aan de voorwaarden voldeed en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Wat betreft de maatregel van bewaring, heeft de staatssecretaris deze gebaseerd op verschillende gronden, waaronder het niet naleven van de terugkeerverplichting en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Eiser betwistte de gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en is openbaar gemaakt op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19450 en NL24.19571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Overwegingen

Het beroep tegen het terugkeerbesluit – NL24.19571
1. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit 1 wordt verwezen naar een terugkeerbesluit van 26 januari 2016. Dit besluit staat echter niet in het dossier, waardoor het bestreden besluit 1 niet volledig, niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast voldoet het bestreden besluit 1 niet aan de voorwaarden zoals weergegeven in paragraaf A3/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
1.1.
De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit van 26 januari 2016 in het dossier zit van het bestreden besluit 2, waar eiser ook toegang tot heeft. Daarnaast voldoet dat terugkeerbesluit samen met de aanvulling daarop in het bestreden besluit 1 aan de voorwaarden zoals neergelegd in de Vc 2000. In het terugkeerbesluit van 26 januari 2016 is namelijk opgenomen dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en de plicht heeft om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. In het bestreden besluit 1 is hieraan toegevoegd dat eiser zal moeten terugkeren naar Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring – NL24.19450
Gronden van de maatregel
2. De staatssecretaris baseert de onderhavige maatregel op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Hij stelt zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft zware grond 3d en lichte grond 4b laten vallen. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegelicht dat, hoewel zware grond 3i en lichte grond 4d niet op de eerste pagina van de maatregel zijn vermeld, deze gronden wel aan de maatregel ten grondslag liggen. [1] Deze gronden zijn verderop in de maatregel ook toegelicht.
2.1.
Eiser betwist alle zware gronden en betwist lichte gronden 4b en 4c.
2.2.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank is namelijk van oordeel dat zware gronden 3c en 3i en lichte grond 4c ten grondslag mochten worden gelegd aan de maatregel en dat deze gronden de maatregel kunnen dragen. In het kader van zware grond 3c voert eiser aan dat hij het besluit van 26 januari 2016, waarin de terugkeerverplichting is opgenomen, niet heeft ontvangen. De staatssecretaris heeft echter op zitting het uitreikingsblad getoond aan de gemachtigde van eiser en aan de rechtbank, waaruit blijkt dat het besluit van 26 januari 2016 aan eiser zelf is uitgereikt. Ook zware grond 3i mocht de staatssecretaris ten grondslag leggen aan de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft namelijk terecht gesteld dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft aangegeven niet terug te willen keren naar Marokko. Tot slot kan lichte grond 4c aan de maatregel ten grondslag liggen. Eiser voert hierover aan dat hij inderdaad geen vaste woon- en verblijfplaats heeft maar wanneer hij een asielaanvraag doet, kan hij verblijven in een opvanglocatie. Het is dus niet in geschil dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarnaast kan een opvanglocatie niet gelden als vaste woon- of verblijfplaats. Lichte grond 4c is dus feitelijk juist en de staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd waarom hierdoor het risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank hoeft wat eiser verder heeft aangevoerd niet meer te bespreken, omdat zware gronden 3c en 3i en lichte grond 4c voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. Er kan worden volstaan met een meldplicht.
3.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft dit ook voldoende gemotiveerd in het besluit, waarbij de staatssecretaris is ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom de motivering van de staatssecretaris onvoldoende is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Deze gronden kunnen, ondanks dat ze niet zijn vermeld bovenaan de maatregel, wel ten grondslag liggen aan de maatregel. Zie ABRvS 2 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0747, r.o. 2.3.2.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.