ECLI:NL:RBDHA:2024:10764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht; nationaliteitseisen en uitzettingsprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser heeft betoogd dat hij van Algerijnse afkomst is en dat de minister van Asiel en Migratie onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 15 februari 2024 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 juli 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemend gemachtigde, en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de minister voldoende voortvarend handelt. De rechtbank oordeelt dat het door eiser overgelegde document, waarin hij zijn Algerijnse afkomst claimt, onvoldoende is om de nationaliteit te bevestigen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om een lp-traject bij Algerije op te starten. Eiser heeft niet de benodigde medewerking verleend voor zijn uitzetting naar Marokko, en de rechtbank oordeelt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),de minister (gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De minister heeft op 15 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door mr. S. Toughza, waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Er is gebruik gemaakt van een telefonische, beëdigde tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring reeds driemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 mei 2024 [1] (in de zaak NL24.21065) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 mei 2024 de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Standpunten van eiser
3. Eiser stelt dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, nu er na maanden nog geen presentatie is gepland en geen verdere uitzettingshandelingen zijn verricht dan het enkel rappelleren op de lp-aanvraag. Eiser meent dat hoe langer de bewaring voortduurt, hoe meer van de minister gevraagd mag worden. Voorts stelt eiser dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, waardoor niet van hem verwacht kan worden dat hij meewerkt aan uitzetting naar Marokko. Eiser heeft een A-4 met gegevens overgelegd waar uit zou blijken dat hij Algerijns is.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal, op 28 mei 2024 en 18 juni 2024, heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, en op 19 juni 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.1.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Marokko overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt niet uit Marokko te komen maar uit Algerije. De rechtbank is van oordeel dat het door eiser overgelegde door hem zelf getypte A4-document onvoldoende is om aan te nemen dat eiser van Algerijnse afkomst is en dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om op dit moment een lp-traject bij Algerije op te starten. Bovendien, zoals reeds besproken in de uitspraak van 28 mei van deze rechtbank en zittingsplaats, is eiser eerder bij de Algerijnse autoriteiten gepresenteerd en kon zijn nationaliteit niet worden bevestigd omdat hij Marokkaans Arabisch spreekt. [2]
4.2.
Voorts is de rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [3] Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko voor eiser in het bijzonder geen lp zal afgeven, of dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [4] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Groningen) 28 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8069.
2.Rb. Den Haag (zittingsplaats Groningen) 28 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8069, r.o. 4.1.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling 14 november 2022 met nummer ECLI:NL:RVS:2022:3269 en 8 augustus 2023 met nummer ECLI:NL:RVS:20233033).
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.