ECLI:NL:RBDHA:2024:10530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser een maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 26 juni 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij het beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser nog procesbelang had, maar volgde hem niet in zijn standpunt dat hij onmiddellijk in vrijheid gesteld moest worden. De rechtbank overwoog dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel van bewaring niet automatisch leidde tot onmiddellijke vrijlating, tenzij er sprake was van ernstige schendingen van fundamentele rechten. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 600 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van proceskosten van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven en verweerder voor de gehele periode dat de maatregel heeft geduurd een schadevergoeding van € 600 en proceskostenvergoeding heeft aangeboden, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
3. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat, gelet op het onrechtmatig voortduren van de maatregel, hij na de opheffing onmiddellijk in vrijheid gesteld had moeten worden. Eiser wijst daarbij op de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 4 juni 2024 [2] , waarin de rechtbank prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof. [3]
4. Gelet op de inhoudelijke beroepsgrond die eiser heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn standpunt. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft prejudiciële vragen gesteld over de zogenaamde schottentheorie. Deze vragen zijn nog niet beantwoord. De rechtbank zoekt dan ook aansluiting bij de jurisprudentie van de Afdeling. Hieruit volgt dat een onrechtmatigheid in de eerdere inbewaringstelling de daarop volgende inbewaringstelling in beginsel niet onrechtmatig maakt. [4] Alleen in het geval van een ernstige schending van een fundamenteel recht of van een opeenstapeling van ernstige gebreken voorafgaand aan de nieuwe maatregel kan van deze hoofdregel worden afgeweken. [5] Eiser heeft niet gesteld en onderbouwd dat daar in dit geval sprake van is. Ambtshalve toetsend is ook niet gebleken dat van een dergelijke ernstige schending of van een opeenstapeling van ernstige gebreken sprake is. Het opheffen van de onrechtmatige maatregel van bewaring houdt dan ook niet in dat eiser onmiddellijk in vrijheid gesteld moet worden, maar dat de mogelijkheid bestaat dat hij aansluitend met een nieuwe opgelegde maatregel in bewaring blijft.
6. Bovendien zag de Afdeling in de uitspraak van 16 juni 2023 [6] geen reden tot het stellen van prejudiciële vragen en heeft zij op basis van eerdere Afdelingsjurisprudentie toegelicht op welke wijze onrechtmatigheden uit eerdere inbewaringstellingen een rol kunnen spelen bij een opvolgende maatregel. [7]
7. Omdat niet in geschil is dat de maatregel van bewaring vanaf de start daarvan onrechtmatig is geweest zal de rechtbank aan eiser een schadevergoeding toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 6 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 600.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600 (zeshonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2096.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.