ECLI:NL:RBDHA:2023:13656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.24795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had tegen het besluit van 28 augustus 2023 beroep ingesteld, waarbij de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere maatregel van bewaring, die op 28 augustus 2023 was opgelegd, onrechtmatig was, omdat deze gedurende 21 dagen onterecht was uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat de huidige maatregel van bewaring ook onrechtmatig was, aangezien de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel een ernstige schending van het recht op vrijheid van de eiser met zich meebracht.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de eiser, of voor het verkrijgen van gegevens voor de asielprocedure. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring bevolen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400,00 voor de onrechtmatige detentie en tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met vrijheidsbenemende maatregelen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24795

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en b (de b-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene (de a-grond). Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het ook op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (de b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting lichte grond 4a laten vallen.
2. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd gezien de door de rechtbank vastgestelde feiten in de uitspraak van 6 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:13453). Subsidiair stelt eiser dat, als er van wordt uitgegaan dat hij pas op 25 augustus 2023 zijn asielaanvraag heeft ingediend, de onderhavige bewaring dan toch onrechtmatig is opgelegd omdat de staatssecretaris één dag te laat de grondslag van de bewaring heeft gewijzigd.
2.1.
Verder bestrijdt eiser alle gronden die aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser stelt dat zijn identiteit en nationaliteit nooit in geschil zijn geweest. Het is verder niet gebleken dat de bewaring noodzakelijk is voor het verstrekken van gegevens voor de asielprocedure. Ook is niet gebleken dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is voorafgaand aan de onderhavige maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Deze eerdere maatregel van bewaring is op 28 augustus 2023 opgeheven in verband met de oplegging van de onderhavige maatregel van bewaring. Op grond van de uitspraak van 6 september 2023 staat vast dat de vorige maatregel van bewaring gedurende 21 dagen onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser heeft voor deze onrechtmatigheid een schadevergoeding ontvangen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat eiser op 7 augustus 2023 tijdens een vertrekgesprek zijn asielwens heeft uitgesproken en dat vervolgens niet is gebleken dat eiser zijn asielwens weer heeft ingetrokken.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar recente uitspraak van 16 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2353) overwogen dat een rechter de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel van bewaring moet betrekken bij de beoordeling van alle relevante omstandigheden van een zaak. Deze verplichting maakt niet dat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel, iedere opvolgende maatregel ook onrechtmatig maakt. De onrechtmatigheid van een eerdere maatregel werkt wel door als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is.
6. De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel van bewaring zodanig ernstig is, dat aan het criterium uit voornoemde uitspraak van de Afdeling wordt voldaan waardoor de onrechtmatigheid van de vorige maatregel van bewaring maakt dat de onderhavige maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser gedurende een periode van 21 dagen onrechtmatig in bewaring heeft verbleven en dat de staatssecretaris gedurende deze periode, dus vanaf het moment van de eiser uitgesproken asielwens, geen handelingen heeft verricht in het kader van de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank acht verder het belang van eiser om gezien het voorgaande gebrek in vrijheid te worden gesteld zwaarder dan de door de staatssecretaris aan de maatregel ten grondslag gelegde belangen.
7. Het beroep is daarom gegrond. De maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Wat verder nog door eiser is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 14 x € 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,00.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 september 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatsecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.