ECLI:NL:RBDHA:2024:10382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
22/7687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en de vraag naar terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn over de toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 21 april 2022 tot 13 juni 2022, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bijstandsverlening in beginsel pas ingaat op de datum van de aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Eiseres stelde dat zij door onjuiste informatie van verweerder was afgehouden van het indienen van een eerdere aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat eiseres niet eerder had kunnen aanvragen en dat de verplichting om partneralimentatie te eisen terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. B.A. Veenendaal).

Procesverloop

In het besluit van 22 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf 13 juni 2022 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend. De aanvraag over de periode van 21 april 2022 tot 13 juni 2022 is afgewezen. Daarnaast is aan eiseres de verplichting opgelegd om partneralimentatie te eisen van haar ex-partner.
In het besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1. Eiseres had een relatie met [naam] (ex-echtgenoot). Uit die relatie zijn twee kinderen geboren. Eiseres en haar ex-echtgenoot woonden op het adres [adres] te [plaats] (het opgegeven adres).
1.1.
Omdat eiseres en haar ex-echtgenoot wilden gaan scheiden, heeft eiseres zich op 19 november 2021 gemeld voor een aanvraag om een bijstandsuitkering. Op dat moment woonde de ex-echtgenoot nog in de echtelijke woning en had hij inkomsten uit arbeid. Er was nog niet bekend wanneer de echtscheiding zou worden uitgesproken en wanneer de ex-echtgenoot de woning zou gaan verlaten. Deze melding is niet omgezet in een aanvraag.
1.2.
Eiseres heeft de rechtbank Den Haag op 8 december 2021 verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. In de beschikking van 3 februari 2022 heeft de rechtbank bepaald dat eiseres bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, dat de minderjarige kinderen aan haar worden toevertrouwd en dat de ex-echtgenoot voorlopig kinderalimentatie aan eiseres zal betalen.
1.3.
Op 13 juni 2022 heeft eiseres zich opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand. Volgens eiseres is de ex-echtgenoot per 21 april 2022 uit huis en heeft hij eiseres tot die datum financieel onderhouden en haar vaste lasten betaald. Zij verzoekt de bijstand toe te kennen per 21 april 2022.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder eiseres een bijstandsuitkering toegekend per 13 juni 2022. De aanvraag over de periode van 21 april 2022 tot 13 juni 2022 is afgewezen. Aan de bijstand is de verplichting verbonden dat eiseres partneralimentatie eist van haar ex-echtgenoot.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij, onder verwijzing naar het advies van de extern adviseur, op het standpunt gesteld dat de bijstand terecht is toegekend per de datum van de aanvraag, 13 juni 2022. Op grond van het wettelijk kader en vaste jurisprudentie wordt als ingangsdatum van bijstand normaliter de aanvraagdatum gehanteerd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het feit dat niet beschikt wordt over inkomsten, vormt op zich niet een bijzondere omstandigheid om met terugwerkende kracht bijstand te verstrekken. Eiseres heeft geen reden gegeven waarom zij heeft gewacht met het indienen van een aanvraag direct nadat haar ex-partner de echtelijke woning had verlaten. Verder is terecht de verplichting opgelegd om partneralimentatie te vorderen. Verweerder heeft de mogelijkheid die verplichting op te leggen op grond van artikel 55 van de Pw en de memorie van toelichting. Het opleggen van deze verplichting is niet een onevenredige handelwijze in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit is ook minder ingrijpend dan het door verweerder verhalen van de aan eiseres verstrekte bijstand op de ex-echtgenoot, omdat eiseres in dit geval zelf de regie blijft houden, aldus verweerder.
1.6.
Eiseres kan zich niet vinden in het besteden besluit. De aangevoerde beroepsgronden zullen hierna worden besproken.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft zich op 13 juni 2022 bij verweerder gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering en verweerder heeft eiseres met ingang van die datum bijstand toegekend. In geschil is de vraag of verweerder eiseres terecht geen bijstand met terugwerkende kracht, over de periode van 21 april 2022 tot 13 juni 2022, heeft toegekend.
2.1.
De rechtbank overweegt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Pw. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of dat hij niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen.
2.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij heeft al in november 2021 een aanvraag willen indienen, omdat ze wilde gaan scheiden. Toen is zij door verweerder op het verkeerde been gezet en heeft zij uiteindelijk geen aanvraag ingediend. Verweerder zou haar toen meegedeeld hebben dat zij pas recht heeft op bijstand als haar man is uitgeschreven op het opgegeven adres. Dat was onjuiste informatie, waardoor eiseres door toedoen van verweerder is afgehouden van het doen van een aanvraag. Daarna is de ex-echtgenoot de toegang tot de woning ontzegd. Op het moment dat eiseres wist dat de ex-echtgenoot was uitgeschreven op het opgegeven adres, heeft zij de aanvraag om bijstand ingediend. Zij had al eerder geprobeerd die aanvraag in te dienen via de digitale weg, maar dat was niet mogelijk vanwege problemen met haar Digid, aldus eiseres.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht bijstand heeft toegekend per 13 juni 2022. Niet aannemelijk geworden is dat eiseres de aanvraag om bijstand niet eerder dan op 13 juni 2022 kon indienen. Uit de aanvraag blijkt dat de ex-echtgenoot uit huis is sinds 21 april 2022. De stelling van eiseres dat zij pas later op de hoogte is geraakt van de uitschrijving van de echt-echtgenoot van het adres in de GBA, is niet onderbouwd. Ook is niet gesteld op welke datum dit zou zijn geweest. De stelling van eiseres dat zij de aanvraag eerder heeft proberen in te dienen, maar dat dit niet lukte vanwege problemen met haar Digid, heeft zij evenmin onderbouwd. Indien zij daadwerkelijk problemen had met haar Digid, had zij zich wel alvast kunnen melden bij verweerder voor het aanvragen van bijstand. Ook dat heeft zij niet gedaan.
2.4.
De stelling dat eiseres bij een eerdere poging om bijstand aan te vragen in november 2021 is afgehouden van het aanvragen van bijstand kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres heeft bij de aanvraag van 13 juni 2022 niet aangevoerd dat zij vanaf die eerdere aanvraagdatum recht op bijstand heeft, maar eerst per 21 april 2022. Eiseres heeft overigens ook erkend dat de ex-echtgenoot haar voorafgaand aan zijn vertrek uit de echtelijke woning financieel onderhield en de vaste lasten voor haar betaalde en dat zij pas vanaf 21 april 2022 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij pas op 13 juni 2022 een aanvraag heeft gedaan door de (onjuiste) mededeling van verweerder dat haar ex-echtgenoot uitgeschreven moest zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft betwist dat dit aan haar is medegedeeld. Uit de telefoonnotitie die zich in het dossier bevindt, blijkt volgens verweerder dat eiseres is medegedeeld dat zij zich kan melden zodra bekend is wanneer de ex-echtgenoot de woning zal verlaten. Voor zover al zou komen vast te staan dat verweerder eiseres heeft medegedeeld dat de ex-echtgenoot uitgeschreven moest zijn, slaagt het betoog van eiseres niet, omdat de ex-echtgenoot op 21 april 2022 was uitgeschreven en niet aannemelijk is gemaakt dat zij pas later van de uitschrijving op de hoogte is geraakt.
2.5.
Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 juli 2022 [2] , en naar de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022 [3] . De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat zij van mening is dat de bepalingen in een wet in formele zin zoveel mogelijk geïnterpreteerd moeten worden in overeenstemming met de rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, en dat een ruimere toepassing moet worden gegeven aan het begrip bijzondere omstandigheden. Ter zitting heeft eiseres zich ook beroepen op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Participatiewet in balans, waarin zou zijn vermeld dat met de terugwerkende kracht bij het toekennen van bijstand welwillend moet worden omgegaan in situaties waarin de betrokkene in een echtscheidingssituatie verkeert.
2.6.
De rechtbank overweegt dat artikel 44 van de Pw een dwingendrechtelijke bepaling is en dat uit vaste rechtspraak van de CRvB [4] volgt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging en een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. In bepaalde gevallen kan een wetsbepaling buiten toepassing worden gelaten op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou kunnen komen met een fundamenteel rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval echter niet gebleken.
Omdat – zoals hiervoor is overwogen – niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres haar aanvraag om bijstand niet eerder dan 13 juni 2022 kon doen, komt de rechtbank niet toe aan de stelling van eiseres dat gelet op het evenredigheidsbeginsel een ruimere toepassing moet worden gegeven aan de bijzondere omstandigheden.
2.7.
Met betrekking tot het wetsvoorstel Participatiewet in balans is in de Memorie van Toelichting [5] vermeld dat het in verschillende situaties wenselijk kan zijn om tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht te komen en dat daarbij onder meer te denken valt aan de situatie na een echtscheiding. De in dit wetsvoorstel beoogde aanpassingen zijn echter nog niet in werking getreden en dus is nog niet bekend wat zal worden gewijzigd. Ook is de in de Memorie van Toelichting gemaakte opmerking van algemene aard en is aangegeven dat moet worden gekeken naar de individuele omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld wordt gedacht aan het feit dat een belanghebbende door de te late melding aantoonbaar aanzienlijke schulden of betalingsachterstanden heeft opgelopen of dat sprake is van een crisissituatie waardoor een te late melding de belanghebbende niet kan worden verweten. Van dergelijke individuele omstandigheden is niet gebleken. Ook op basis van hetgeen in deze Memorie van Toelichting is vermeld is er daarom geen aanleiding voor het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht.
2.8.
Eiseres heeft zich in haar beroepschrift ook gericht tegen de verplichting om partneralimentatie van haar ex-echtgenoot te eisen. Omdat eiseres verhuisd is, de bijstand daardoor is beëindigd en er door verweerder geen gevolg is gegeven aan de opgelegde verplichting, is de vraag wat het procesbelang van eiseres is bij de beoordeling van deze beroepsgrond. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat haar belang is gelegen in de toekenning van proceskosten, omdat volgens haar sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. In het beroepschrift en ter zitting is echter niet aangevoerd waarom zij van mening is dat verweerder deze verplichting ten onrechte heeft opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 55 van de Pw. Gelet daarop slaagt het betoog van eiseres niet.
2.9.
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ook op andere argumenten ten onrechte niet is ingegaan en dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de nadere reactie die zij heeft ingediend. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het advies van de extern adviseur vrij summier is, maar gesteld dat uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder wel degelijk op alle aangevoerde argumenten is ingegaan. De rechtbank volgt verweerder hierin en ziet geen aanleiding om tot een veroordeling in de proceskosten te komen.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2022.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:834.
5.Kamerstukken II 2023/24, 36582, nr. 3, paragraaf 3.6