1.2.Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4e laten vallen.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf; eiser heeft op 9 april 2024 een meeromvattende afwijzende beschikking en op 15 juni 2024 een aanvullend terugkeerbesluit ontvangen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 4c en 4d, in samenhang bezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3e aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij het Schengengebied en Nederland op illegale wijze is ingereisd via zee (3a), op 19 december 2023 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken (3b), op 9 april 2024 een meeromvattende afwijzende beschikking heeft gekregen en aan de daarin gestelde vertrektermijn geen gevolg heeft gegeven (3c), geen actie heeft ondernomen om aan identificerende documenten te komen (3d) en eerder heeft aangegeven Algerijns te zijn, maar blijkt een Marokkaans identiteitsdocument op zijn telefoon te hebben staan en nu aangeeft Libisch te zijn (3e). Voorts heeft de staatssecretaris eiser terecht tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Algerije of Marokko, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen, die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op dag drie (18 juni 2024) een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk door het houden van een vertrekgesprek. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is.De rechtbank is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris op 29 mei 2024 een laissez-passer (lp) aanvraag heeft gedaan voor eiser en dat de staatssecretaris ten tijde van de strafrechtelijke detentie van eiser tweemaal een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, te weten op 29 mei 2024 en 13 juni 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Dit geldt eveneens voor ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser.