ECLI:NL:RBDHA:2024:10067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
NL24.1042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syriërs onder jongvolwassenenbeleid en bijkomende elementen van afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 26 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 22 december 2022 afgewezen, en het bezwaar van eisers tegen deze afwijzing werd bij besluit van 14 december 2023 gehandhaafd. De rechtbank behandelt het beroep op 12 april 2024, waarbij eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eisers geen recht hebben op een mvv op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers, afkomstig uit Syrië, zijn de ouders en zus van referente, die in 2020 naar Nederland is gekomen. Referente heeft een verblijfsvergunning asiel en heeft een mvv-aanvraag ingediend voor haar ouders en zus. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris stelt dat referente niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, omdat zij zelfstandig woont en functioneert.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband tussen referente en eisers is verbroken. Referente heeft in Nederland zelfstandig geleefd en gewerkt, en hoewel zij emotionele steun van haar ouders ontvangt, is zij financieel onafhankelijk. De rechtbank oordeelt dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die de aanvraag rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], [eiseres 1] en [eiseres 2], v-nummer: [nummer], eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 22 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 december 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: [naam] (referente), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het besluit om eisers geen mvv te verlenen in het kader van artikel 8 EVRM terecht in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
5. Referente en eisers zijn afkomstig uit Syrië. Eisers zijn de vader, moeder en zus van referente. Zij woonden samen in Syrië totdat referente dit land in augustus 2020 verliet. Ze heeft vervolgens een aantal maanden in Griekenland verbleven. In mei 2021 is referente naar Nederland gekomen, zij was toen 19 jaar oud. Referente heeft op 1 september 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Zij wil worden herenigd met haar ouders en zus en heeft daarom ten behoeve van hen een mvv-aanvraag ingediend op grond van artikel 8 van het EVRM.
6. Hieruit volgt dat een meerderjarig kind herenigd wil worden met haar ouders en een meerderjarige zus. In principe wordt in zo’n geval hereniging alleen toegestaan als wordt voldaan aan het jongvolwassenenbeleid of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en de belangenafweging in dat geval in het voordeel van eisers uitvalt. Eisers betogen dat referente een jongvolwassene is die valt onder het genoemde jongvolwassenenbeleid. Voor zover wordt geoordeeld dat dit niet zo is dan is er sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid en moet de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvallen.
Valt referente onder het jongvolwassenenbeleid?
7. In paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat:
“(…) De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
Jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd.”
Deze vereisten gelden cumulatief.
7.1.
De staatssecretaris stelt dat referente niet aan de voorwaarden voor het jongvolwassenebeleid voldoet en dat de feitelijke gezinsband is verbroken. In het besluit en de nadere toelichting daarop heeft de staatssecretaris overwogen dat referente op meerderjarige leeftijd met haar broer is vertrokken uit Syrië en ruim zeven maanden in Griekenland heeft verbleven, waar ze ook twee maanden heeft gewerkt in een naaiatelier. Daarna is zij zelfstandig naar Nederland gereisd, waar ze zelfstandig woont en functioneert in een eigen appartement. Referente heeft gewerkt, daarmee schulden terugbetaald en haar ouders financieel gesteund. Ze wil graag werk en studie combineren en voor haar ouders zorgen als deze naar Nederland zouden komen. Dat zij wel enige (emotionele) steun ontvangt van haar ouders maakt niet dat zij zich niet zelfstandig en moeiteloos kan handhaven. Er kan daarom niet worden gesproken van een jongvolwassene die financieel afhankelijk is van haar ouders en die zich zonder hun (emotionele) steun niet staande kan houden.
7.2.
Eisers voeren aan dat ten onrechte en zonder deugdelijke motivering wordt gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is omdat er geen sprake meer is van een feitelijke gezinsband nu referente niet financieel afhankelijk is van haar ouders. Het gaat om de vraag of er sprake is van een bewuste, vrijwillige en niet door omstandigheden gedwongen keuze en dat is niet het geval. Referente heeft met eisers altijd in één huis gewoond, ze heeft nooit gewerkt en nooit een relatie gehad. Ze heeft moeten vertrekken vanwege vluchtelingrechtelijke redenen en heeft in Nederland een korte tijd gewerkt om wat geld naar haar ouders te kunnen sturen en hen te kunnen helpen. Dit onderstreept dat zij nog steeds deel uitmaakt van het gezin. De feitelijke gezinsband is niet verbroken. In het beleid is opgenomen dat wordt getoetst of een meerderjarig kind zich moeiteloos en zelfstandig kan handhaven. Eisers verwijzen naar enkele uitspraken van de Afdeling van 30 september 2020 [1] , 23 augustus 2019 [2] en 26 mei 2021 [3] en naar een uitspraak van rechtbank Den Haag zittingsplaats Haarlem [4] . In deze uitspraken gaat het om de intentie van de vreemdeling om zelfstandig te worden en daarin een stap te zetten waarbij het gaat om een bewuste vrijwillige keuze die niet door omstandigheden gedwongen wordt gemaakt. Hiervan is bij referente geen sprake geweest. De staatssecretaris heeft in het besluit niet kunnen aantonen dat één van de contra-indicaties van toepassing is waardoor referente niet meer tot het gezin van de ouders behoort. De aanvullingen in het verweerschrift over het zich ‘zelfstandig en moeiteloos kunnen handhaven’ mogen niet worden meegenomen in de beoordeling nu het hierbij gaat om nieuwe argumenten die niet in het bestreden besluit aan de orde zijn geweest.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente in de zin van het jongvolwassenenbeleid is verbroken. Niet in geschil is dat referente een jongvolwassene is die door een vluchtsituatie is gescheiden van eisers en nu zelfstandig woont. Dit maakt op zich zelf nog niet dat de feitelijke gezinsband is verbroken. De staatssecretaris moet vervolgens toetsen in welke mate referente zich na de (onvrijwillige) scheiding zelfstandig en moeiteloos staande heeft kunnen houden zonder eisers. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 april 2023 [5] bepaald dat onder ‘zelfstandig en moeiteloos staande kunnen houden’ ook mag worden begrepen een meerderjarig kind dat zelfstandig is gaan wonen en ten tijde van een mvv-aanvraag er in is geslaagd het leven zelfstandig vorm te geven. De gezinsband is dan verbroken. De Afdeling heeft onlangs in een uitspraak van 29 mei 2024 bevestigd dat dit ook geldt in reguliere artikel 8 EVRM-zaken. [6] Referente is er in geslaagd haar leven in Nederland verder vorm te geven en heeft ook een aantal maanden fulltime gewerkt en woont zelfstandig. Met het geld dat ze verdiende heeft ze haar ouders financieel kunnen ondersteunen. Hoewel ze ervoor gekozen heeft te stoppen met werken ondersteunt ze haar ouders nog steeds financieel. De keuze om te stoppen met werken heeft zij ook gemaakt zodat ze een opleiding kan gaan volgen. Hieruit blijkt ook dat ze haar leven zelf verder vorm wil en kan geven. Daarnaast heeft referente aangegeven dat ze als haar ouders hier naar toe komen wil gaan werken om hen te onderhouden. Daarmee zijn de ouders van referente afhankelijk en is zij niet zoals het jongvolwassenebeleid stelt afhankelijk van haar ouders. Nu referente kan voorzien in haar eigen onderhoud is het jongvolwassenenbeleid niet meer op haar van toepassing omdat dit cumulatieve vereisten bevat. Dit heeft de Afdeling onlangs ook nog bevestigd in haar uitspraak van 29 mei 2024. [7] Nu de beroepsgrond reeds hierom niet slaagt zijn er geen redenen waarom de aanvullingen in het verweerschrift nog besproken moeten worden.
Was er sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eisers en referente?
8. In de beleidsregels van de staatssecretaris over artikel 8 van het EVRM staat dat de staatssecretaris familie- en of gezinsleven tussen een meerderjarig kind en de ouders aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en het meerderjarige kind. [8] Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat er alleen ‘more than the normal emotional ties’ kunnen bestaan als er ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ bestaan tussen het meerderjarige kind en zijn ouder. Bij het beoordelen of dergelijke elementen bestaan, is onder meer van belang of de betrokkenen samenwonen, of sprake is van medische problemen waardoor een van de betrokkenen verzorging nodig heeft en of sprake is van financiële afhankelijkheid. [9]
8.1.
Eisers voeren aan dat onvoldoende is gemotiveerd dat het samenwonen van referente en eisers en de gedeeltelijke financiële afhankelijkheid in samenhang en onderling verband met de overige afhankelijkheidsaspecten niet leidt tot meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dit geldt ook voor de emotionele afhankelijkheid. Referente heeft haar ouders nodig in haar directe nabijheid voor de emotionele steun. Dit kan niet op afstand. Zij was onder behandeling bij een psycholoog vanwege ernstige klachten door het gemis van haar zus en ouders en is na de afwijzing in het bestreden besluit opnieuw in behandeling gegaan. Daarnaast moet de gezondheid van de ouders en de medische verklaringen die daarover zijn overgelegd worden meegewogen in het voordeel van referente ook al blijkt dat zij nog zelfstandig kunnen functioneren. Voor Palestijnen zoals eisers is geen plek in de Syrische samenleving. Ze zijn slachtoffer van uitsluiting, geweld en discriminatie. De banden met Syrië moeten daarom worden gerelativeerd. Er is een veel sterkere band met referente en daarmee met Nederland.
8.2.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Er zijn geen stukken overlegd waaruit blijkt dat de psychische klachten van referente zo ernstig zijn dat ze daarmee emotioneel afhankelijk is van eisers. Uit de stukken is ook niet gebleken dat eisers voor hun medische klachten afhankelijk zijn van de hulp of mantelzorg van referente en niet is gebleken dat zij zonder haar aanwezigheid niet kunnen functioneren. Daar komt bij dat er nog een zus is die bij de ouders woont. Zij is arts en kan voor hen zorgen. Referente is in staat zelfstandig te functioneren en is financieel niet afhankelijk van eisers. Verder is niet gebleken van binding met Nederland anders dan dat referente hier woont. Daarnaast is niet onderbouwd dat zij vanwege hun Palestijnse achtergrond in Syrië minder binding hebben. Zij wonen en werken daar immers al hun hele leven. Referente heeft aangegeven dat zij en eisers een sterke emotionele band hebben. Hoewel het begrijpelijk is dat referente eisers graag dichtbij zich wil hebben zijn emotionele banden onvoldoende om te spreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid in de zin van artikel 8 van het EVRM. [10] De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat op basis van al deze omstandigheden, in samenhang bezien, er geen afhankelijkheid bestaat tussen eisers en referente die uitstijgt boven het gebruikelijke. De beroepsgrond slaagt niet.
Had er een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moeten plaatsvinden?
9. De staatssecretaris is van mening dat aan de belangenafweging geen betekenis meer toekomt nu geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 [11] waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat wanneer geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen vreemdeling en referente, de staatssecretaris de belangen van de Nederlandse Staat niet hoeft af te wegen tegen de belangen van de vreemdeling. De staatssecretaris heeft op zitting aangegeven dat de belangenafweging in het bestreden besluit in dat licht ten overvloede is verricht.
9.1.
Eisers zijn van mening dat wel een belangenafweging moet plaatsvinden, nu de genoemde Afdelingsuitspraak ziet op toekomstige beslissingen. De uitspraak ziet niet op deze zaak waarin al een beslissing is genomen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen belangenafweging meer plaats hoeft te vinden. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat – om beter aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM – geen belangenafweging uitgevoerd hoeft te worden als geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank zal daarom ook niet toetsen of de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Dat de Afdelingsuitspraak van na het bestreden besluit dateert, maakt dit niet anders. De ex tunc beoordeling van het bestreden besluit staat hier volgens de rechtbank niet aan in de weg omdat deze beoordeling ziet op het beoordelen van de feiten en omstandigheden en niet op het juridisch wegen van de feiten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van K. van Gijtenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, ECLI:NL:RVS:202:2837 (niet gepubliceerd).
4.Rb Den Haag, zp Haarlem, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
8.B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Vergelijk ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en de daarin vermelde rechtspraak.