ECLI:NL:RBDHA:2022:14587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24092 en NL22.24093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en opvangvoorzieningen voor moeder en kind in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese moeder en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De moeder had een asielaanvraag ingediend voor zichzelf en haar zesjarige dochter, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de moeder en haar dochter bij overdracht naar Roemenië in beginsel geen opvang zouden krijgen voor de eerste vijf dagen, tenzij dit na een individueel verzoek werd toegekend. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de opvangmogelijkheden in Roemenië, vooral gezien de belangen van het kind. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of er per direct opvang beschikbaar was voor de moeder en haar dochter, en dat de belangen van het kind niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep van de moeder gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank nu over het beroep had beslist. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24092 (beroep)
NL22.24093 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [# 1]
en haar minderjarige kind
[naam kind]
V-nummer: [# 2]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

In het besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden haar en haar dochter uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 16 december 2022 een aanvullend stuk ingediend.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 20 december 2022 samen op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via een Teams verbinding.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1991 en heeft de Eritrese nationaliteit. Zij heeft op 10 juni 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend voor haarzelf en haar minderjarige dochter. [naam kind] is geboren op [geboortedatum 2] 2016 en heeft ook de Eritrese nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 8 september 2021 in Roemenië, op 21 september 2021 in Oostenrijk en op 27 oktober 2021 in Denemarken een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Op 18 juli 2022 hebben de autoriteiten van Denemarken het claimverzoek van Nederland afgewezen, omdat zij een claimverzoek in het kader van de Dublinverordening hebben gericht aan Roemenië. Dit claimverzoek hebben de Roemeense autoriteiten bevestigd op 3 december 2021 op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. Nederland heeft daarom op 20 juli 2022 de Roemeense autoriteiten verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Op 1 augustus 2022 zijn de autoriteiten van Roemenië akkoord gegaan met het terugnameverzoek van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
De beroepsgronden
3. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat er ten aanzien van Roemenië niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwijst daarvoor naar informatie uit algemene bronnen waaruit onder andere blijkt dat er een gebrek aan tolken in Roemenië is en dat de kwaliteit van de tolken onvoldoende is. Eiseres heeft verder zelf ervaren dat de detentieomstandigheden slecht zijn. Verder blijkt uit de overgelegde informatie dat de Roemeense autoriteiten alle inkomende Dublinoverdrachten gaan opschorten in verband met de grote instroom Oekraïense vluchtelingen. Eiseres wijst er verder op dat zijn onder dwang haar vingerafdrukken afgegeven in Roemenië; zij wilde in Roemenië geen asiel aanvragen. Daarnaast zijn er tekortkomingen in de medische zorg en de asiel- en opvangprocedure, waarbij het van belang is dat eiseres met ernstige medische klachten kampt. Verweerder moet een BMA-onderzoek laten doen naar de vraag of eiseres in staat is om naar Roemenië te reizen gezien haar medische klachten. Ook voert eiseres aan dat het claimakkoord van Roemenië niet op basis van complete informatie is geaccepteerd, omdat de Roemeense autoriteiten niet op de hoogte zijn gebracht van haar medische problematiek. Verder is het van belang dat de asielaanvraag van eiseres in Roemenië meer dan negen maanden oud is, waardoor de aanvraag van eiseres na overdracht als een opvolgende aanvraag behandeld zal worden. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op opvang in Roemenië. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder de aanvraag naar zich toe had moeten trekken zodat de nicht van eiseres (die in Nederland woont) mantelzorg kan bieden voor eiseres en haar dochtertje, juist ook vanwege de medische klachten van eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vanwege de specifieke omstandigheden van dit geval niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering heeft kunnen aannemen dat voor eiseres en haar dochter van zes jaar oud ten aanzien van Roemenië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 29 juli 2021 [2] geoordeeld dat vaststaat dat uit de AIDA-rapporten over Roemenië volgt dat de aanvraag van een vreemdeling, als hij langer dan negen maanden na de impliciete intrekking van zijn asielverzoek terugkeert, als opvolgende aanvraag zal worden behandeld. Als hoofdregel geldt dat een asielzoeker in afwachting van een beslissing op de door hem ingediende eerste opvolgende aanvraag het recht heeft om in een lidstaat te verblijven. De Afdeling heeft voorts overwogen dat de vreemdeling het recht heeft om deze procedure op Roemeens grondgebied af te wachten en daarmee ook recht op opvang volgens artikel 3 van de Opvangrichtlijn [3] . Hoewel in de AIDA-rapporten staat dat vreemdelingen die een opvolgende aanvraag indienen in Roemenië geen automatische toegang krijgen tot opvang, volgt uit die rapporten ook dat de autoriteiten binnen vijf dagen beslissen of de aanvraag in behandeling wordt genomen, aldus de Afdeling. De rechtbank leidt hieruit af dat dit betekent dat niet vaststaat dat eiseres en haar dochter bij overdracht de eerste vijf dagen opvang zullen krijgen in Roemenië, dan wel gedurende de periode dat nog niet op de aanvraag is beslist.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de rapporten en genoemde Afdelingsuitspraak volgt dat bij de registratie van een nieuwe asielprocedure een verzoek om materiële opvangvoorzieningen kan worden gedaan dat individueel beoordeeld wordt, zodat eiseres tegen het onthouden van opvang een doeltreffende voorziening in rechte kan vragen in Roemenië.
4.3
De rechtbank volgt verweerder niet in deze conclusie, gelet op het volgende. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak overwogen dat het feit dat de vreemdeling vijf dagen geen opvang krijgt, niet maakt dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo daarom voor Roemenië is bereikt. In die zaak was echter geen sprake van een moeder met een minderjarig kind van zes jaar oud, maar van alleen een volwassene. De aanwezigheid van dit kind maakt de conclusie in deze zaak anders.
4.4
Immers, zoals uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt, heeft artikel 3 van het IVRK [5] rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. De bestuursrechter moet in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. In de beoordeling in deze zaak is niet, zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld, van belang in welke lidstaat het kind een betere toekomst zal hebben, maar gaat het om de situatie waar het kind in terecht komt wanneer zij wordt overgedragen aan Roemenië, samen met eiseres.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat de invulling van artikel 3 van het IVRK betekent dat het belang van het zesjarige kind hier vereist dat zij en (dus) haar moeder per direct opvang krijgen in Roemenië en niet pas in de loop van vijf dagen, omdat in dit laatste geval de bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid van het arrest Jawo wordt bereikt. De vraag of eiseres door haar handelen debet is aan het feit dat haar aanvraag als een opvolgende aanvraag zal worden behandeld is geen factor die in de beoordeling mag worden betrokken. Zoals hiervoor is vermeld, is onmiddellijke opvang niet gewaarborgd via de standaardprocedure. Daarvoor is een individuele aanvraag nodig. Om te kunnen spreken van effectieve rechtsbescherming zal deze voorziening per direct moeten kunnen worden gevraagd en daarop ook diezelfde dag moeten kunnen worden beslist. Hiervoor is in ieder geval adequate, per direct beschikbare rechtsbijstand nodig en eveneens per direct een tolk die zijn/haar taak naar behoren vervult. De rechtbank stelt vast, weer onder verwijzing naar de eerder aangehaalde Afdelingsuitspraak, dat uit de AIDA-rapporten volgt dat tolken in Roemenië de nodige training missen en dat soms gebruik wordt gemaakt van dubbele vertolking [6] .
4.6
Al deze factoren samen leiden de rechtbank tot het oordeel dat verweerder onderzoek had moeten doen of de beschikbare voorziening per direct voor eiseres en haar zesjarige dochter beschikbaar is en zij per direct toegang tot de opvang in Roemenië zullen krijgen. Verweerders standpunt ter zitting dat hij er vanuit mag gaan dat de procedure- en opvangmogelijkheden in Roemenië voldoende zijn, eiseres zich tot de autoriteiten kan wenden en het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat dit niet zo is, ook nu het om de overdracht van een minderjarig kind gaat, vindt de rechtbank niet voldoende draagkrachtig.
5. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat verweerder niet deugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd dat Roemenië ten aanzien van de opvang voor eiseres en haar minderjarige dochter zijn internationale verplichtingen nakomt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiseres en dit gegrond verklaart, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.ECLI:NL:RVS:2021:1645, bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2521.
3.Richtlijn 2013/33 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:328.
5.Verdrag inzake de rechten van het kind.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645.