ECLI:NL:RBDHA:2023:8856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot presentatie bij diplomatieke vertegenwoordiging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoekster, die de Somalische nationaliteit heeft. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Somalië, die op 15 juni 2023 zou plaatsvinden. De verzoekster stelde dat zij er belang bij had om niet geconfronteerd te worden met de autoriteiten van haar land van herkomst, aangezien haar asielaanvraag nog niet onherroepelijk was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorgenomen presentatie als een handeling gericht op uitzetting moest worden beschouwd en dat deze handeling niet mocht plaatsvinden totdat de rechtbank zich had uitgesproken over het beroep tegen het afwijzende asielbesluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalde dat de presentatie geen doorgang mocht vinden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 837.

De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet en de Algemene wet bestuursrecht, en verwees naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi tegen België. De voorzieningenrechter concludeerde dat de voorgenomen presentatie de effectiviteit van het rechtsmiddel van de verzoekster zou aantasten, en dat het in dit stadium niet redelijk was om van haar te verlangen dat zij medewerking verleende aan de presentatie. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17292

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij brief van 8 juni 2023 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij op 15 juni 2023 om 10:30 uur zal worden gepresenteerd bij de (diplomatieke) vertegenwoordiger van Somalië.
Verzoekster heeft daartegen op 13 juni 2023 bezwaar gemaakt. Zij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1981 en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [1] wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen presentatie van verzoekster is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staan de rechtsmiddelen van bezwaar en verzoek om een voorlopige voorziening open.
3. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen presentatie van verzoekster op zeer korte termijn plaatsvindt, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
5. Verzoekster voert aan dat zij er belang bij heeft niet geconfronteerd te worden met de autoriteiten van haar land van herkomst, nu de afwijzing van haar asielaanvraag niet onherroepelijk is. Zij heeft immers beroep ingesteld. Een presentatie bij de (diplomatieke) vertegenwoordiging dient te worden gezien als een handeling gericht op uitzetting. Verweerder moet dan ook met de presentatie wachten totdat de rechtbank zich heeft uitgesproken over het beroep tegen het afwijzende asielbesluit. Hiervoor doet zij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi tegen België (ECLI:EU:C:2018:465, hierna het arrest Gnandi). Verder verwijst zij naar diverse uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Den Haag en Middelburg. [3]
6. Verweerder wijst allereerst op het beleid zoals neergelegd in paragraaf A3/4.3 van de Vc. [4] Omdat de asielaanvraag van eiseres is afgewezen, mocht verweerder overgaan tot het plannen van een presentatie aan de Somalische autoriteiten. [5] Verder wijst verweerder op artikel 61, tweede lid, van de Vw en op de parlementaire geschiedenis van deze bepaling. Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Vw mag verweerder van verzoekster medewerking verlangen aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval het afwijzende besluit in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Volgens verweerder is deze verplichting niet in strijd met de overwegingen van het Hof in het arrest Gnandi. De voorgenomen presentatie van verzoekster tast de effectiviteit van haar rechtsmiddel namelijk niet aan. [6] Verweerder wijst er in dat verband op dat verzoekster zelf heeft verklaard niet te vrezen voor de autoriteiten van Somalië. [7]
7. De voorzieningenrechter leidt uit het arrest Gnandi af dat verweerder zich hangende het beroep tegen het afwijzende asielbesluit in beginsel dient te onthouden van het verrichten van uitzettingshandelingen. De rechtbank is van oordeel dat de voorgenomen presentatie van verzoekster bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Somalië als een zodanige handeling geldt. De wens van verweerder om eiseres alvast te presenteren vloeit rechtstreeks voort uit het afwijzende asielbesluit en is, zoals verweerder zelf erkent, zonder meer erop gericht om het vertrek van eiseres te bespoedigen in het geval de rechtbank de rechtmatigheid van dat besluit bevestigt. Van verzoekster mag in dit stadium niet worden gevergd dat zij daaraan medewerking verleent, nu zij de afwijzing van haar asielbesluit heeft aangevochten en de rechter zich derhalve nog moet uitlaten over de vraag of het verbod van refoulement aan een gedwongen terugkeer naar Somalië in de weg staat. De rechtbank volgt verweerder daarom ook niet in zijn standpunt dat de voorgenomen presentatie de effectiviteit van het door eiseres aangewende rechtsmiddel niet aantast, omdat zij heeft verklaard dat zij niet te vrezen heeft voor de autoriteiten van Somalië. De door verzoekster gestelde vrees bij terugkeer naar Somalië en haar eventuele recht op internationale bescherming worden beoordeeld in de beroepsprocedure tegen het afwijzende asielbesluit. Het ligt niet op de weg van de voorzieningenrechter om in het kader van de beoordeling van dit verzoek vooruit te lopen op de uitkomst van die procedure.
8. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de voorgenomen presentatie van verzoekster geen doorgang mag vinden totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat, tot op het beroep (NL22.12156) in verzoeksters asielprocedure is beslist, verzoekster niet mag worden gepresenteerd bij de autoriteiten van haar land van herkomst;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Pagina 7 en 8 van het rapport Nader Gehoor.